Tooneel
‘Veertig’, tooneelspel in vier bedrijven van Willem Schürmann, bij de Koninklijke Vereeniging ‘Het Nederlandsch Tooneel’.
Aan het eind van het vorige seizoen heeft de Kon. Vereeniging een mooi stuk, ‘Een Boete’, van Mevrouw Suze la Chapelle-Roobol opgevoerd, dat ook bij het publiek veel bijval vond, en nu is ze, geloof ik, wat het succes bij het publiek betreft even gelukkig met ‘Veertig’ van den heer Willem Schürmann. Toch spijt het me te moeten zeggen, dat ik ‘Veertig’ vrij verre bij ‘Een Boete’ vind ten achter staan. Als je den titel hoort, weet je waar het over loopt en wat de stelling van den schrijver zal zijn: een man van veertig doet verkeerd een meisje van bijv. achttien lief te hebben. Een echt Fransch onderwerp, zou je zoo zeggen. Of zou hij, de veertiger, zóó lief kunnen hebben, dat hij gemetamorphoseerd wordt in een jongen, levenslustigen man, die zijn eerste jeugd opnieuw doorleeft? Of zal hij, slaaf van zijn hartstocht, beseffend zijn ouderdom, het werktuig worden van het poezelig-lieve, heel-jonge, engelachtig-mooie vrouwtje? Zouden we zooiets als Nana op het tooneel zien? Wie herinnert zich niet uit Nana die verrukkelijke beschrijving van dien treurigen, verslaafden, oud-adellijken man, die liefde bedelt van de cocotte, zooals een schurftige bedelaar om brood. Prachtig, zoo'n onder werp: de slavernij van den wijzen, zwakken man in de klauwen van zoo'n vrouwdier! Maar in ‘Veertig’ vindt je niets van dit alles, noch de hartstocht-liefde die vernietigt, noch de liefde-hartstocht die verjongt. Het stuk lijkt me erg droog, koud, dor, Hollandsch in de slechte beteekenis. Er zit voor geen cent hartstocht in. De veertiger, Johan Bentink, die zoogenaamd wereldwijs is, denkt een lief bakvischje met cadeautjes tot wederliefde te kunnen brengen. Nogal naïef, niet? Er loopt echter zoo'n quasi-philosophisch gecauseer door dit stuk, de vrienden van Bentink redeneeren zoo bijna Shaw-achtig mondain, dat je van Bentink de naïeviteit dezer gedachte al evenmin kunt verdragen
als zijn schelvisch-achtige liefde. Het charmeusetje zelve, weet absoluut niet wat ze wil en is gemodelleerd zooals een echt Duitsch, ouderwetsch bakvischje nu eenmaal op het tooneel gemodelleerd placht te worden. Alleen bij haar ouders, burger-types, die haar het ‘goede huwelijk’ opdringen en natuurlijk beweren dat ze haar volkomen vrij laten, is er sprake van geslaagde karakter-teekening. De bij-handeling (er zijn er eigenlijk twee) is totaal mislukt. Op den veertiger is n.l. een tante van het bakvischje sinds jaren wanhopig verliefd, maar deze dame, die het geheele stuk door een edelvrouwe van de droevige figuur blijkt te zijn, trouwt op het laatste oogenblik met den vriend-raisonneur, zonder dat we er iets van snappen. De tweede bij-persoon is een neef van Bentink, een adelborst, die op het bakvischje verliefd is.
Als de veertiger in het derde bedrijf zijn aangebeden Dora in ruil voor een villa een zoen geeft, een erg smerigen zoen, dan wordt ze vrouw, (zegt de schrijver) en wordt zij getroost door den adelborst, maar ongelukkig ontdekt, als zij dezen een kus geeft. Bentink wordt woest, jaagt den neef eerst weg, maar handelt later als een gentleman door hem excuus te vragen, waarna Dora verklaart, dat ze nòch Bentink nòch den adelborst tot echtgenoot begeert. Als ze in godsnaam maar met den adelborst getrouwd was, dan was het tenminste nog duidelijk geweest. Misschien trouwen ze wel eens in een volgend stuk. De typeering der bij-personen, in het bijzonder van Dora's bourgeois-ouders, is uitstekend. Hieraan danken wij een allervermakelijkst familie-tafereel in het tweede bedrijf. In het derde krijgen wij een ongelooflijk-grappige oude juffrouw, die van ‘gefigeleerd’ water spreekt. Ik denk, dat zij gefiltreerd water bedoelt, maar het is een allerleukste vondst. Dit alles is alleen, jammer genoeg, niet voldoende om een goed tooneelstuk te leveren. Wat wel voldoende was, dat was het buitengewoon-gelukkig spel van Mevr. Chr. Poolman en den heer Schulze als Dora's ouders en van den heer Clous als vriend-raisonneur.
De heer de Vos, Johan Bentink, heeft gelukkig voorkomen, dat de rol belachelijk werd, maar het is duidelijk, dat de uitbeelding van een karakterloos mensch voor den grootsten acteur zelfs geen lauweren kan oogsten.
SIMON B. STOKVIS.
Amsterdam.