Den Gulden Winckel. Jaargang 9
(1910)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKeurDe Roman van een Gezin II. ‘Eén voor Eén’, door Herman Robbers (Amsterdam, Jacs. G. Robbers).Robbers' gezinsroman is hiermede compleet. Dat, wat in ‘De Gelukkige Familie’ werd voorbereid zien wij zich hier voltrekken. Eén voor éen ontvallen aan den drukker Croes, den flinken handelsman, den in zoo menig opzicht sympathieken vader, zijn vrouw en al zijn kinderen, o, niet door den dood zij allen, maar door een geestesvervreemding die kil door deze bladzijden waait, al is er dan tevens, wij zouden zeggen ‘op het eerste plan’, in dit boek een sfeer van warme gezelligheid, intiem-Hollandsche huiselijkheid, die niet minder levens-echt aandoet. Is. P. de Vooys, och arme, heeft in ‘De Beweging’ Robbers' werkelijkheids-weergave met die van een kinematograaf durven vergelijken. Voor de schoolsche Beweging-heeren is blijkbaar nog verborgen wat den kinderen, die de dichters zijn, is geopenbaard: de schoone idee, die in alle werkelijkheid, juist wijl zij werkelijkheid is, doorstraalt. Dit realisme dood?Ga naar voetnoot*) Neen, om den drommel niet, gij ellendige lijkbidders, die met uw uitgestreken facies loopt achter een leege doodkist aan! Gij, ge hebt nooit iets van de werkelijkheid begrepen, zoo min gij ooit de verrukking begrijpen kondt der kinderen voor den vollen bloemenrijkdom van het veld. 't Waren alle maar paardebloemen, niet? Maar de kinderen gaan voort zich in de lieve zon te verlustigen en met wijde handen te vergaren en te vlechten wat aan schoons hun tegenbloeide uit der duistre aarde schoot. | |
Armoede, door Ina Boudier - Bakker. 2 dln. (Amsterdam, P.N. van Kampen en Zoon).Men klaagt wel eens over 't vele onbeduidende dat de boekenmarkt brengt; men acht het, keer op keer teleurgesteld, vaak den steeds kostbaarder wordenden tijd niet meer waard zich te verdiepen in zoo iets als een roman. En toch brengt haast ieder seizoen wel een paar boeken die hemelhoog boven al 't andere uitsteken; laat men die werken ongelezen, zichzelf doet men allicht meer schade dan den auteur. Ook ‘Armoede’ van Ina Boudier-Bakker acht ik zulk een boek. Het is minder innig van visie, minder warm en kleurig van uitbeelding dan Robbers' roman; er is integendeel iets koels in de waarneming, iets droogs en kleurloos' in den stijl, die dit boek niet tot de hoogte van Robbers' werk vermogen op te voeren - wat evenwel niet wegneemt dat het als geheel zoo breed en hecht is en tevens zoo teer en gevoelig in sommige onderdeelen, dat men het boek niet sluit zonder met de schrijfster de ontroering, die zich uit het leven der personen vormt, te hebben doorproefd. Ook hier een familieroman, ook hier kinderen van eenzelfde huis die lijden onder geestelijke armoede. Het verhaal vertel ik niet: men kan dit ook niet in enkele woorden, want het beschreven gezin is wijd vertakt en van ieder der personen krijgen wij een stukje leven. Dat de schrijfster het essentieele van al deze levens tot zulk een harmonisch, nergens topzwaar of uitpuilend geheel heeft weten te maken bewijst haar krachtig talent, waarvan nog veel te wachten valt. Een conceptioneel tekort ligt ongetwijfeld hierin (de criticus Bückmann vestigde er in ‘De Telegraaf’ reeds de aandacht op) dat het gezin Terlaet te weinig voeling heeft met de buitenwereld, te uitsluitend opgaat in de gezinsbelangen; niet, als bij Robbers, zien wij de jongens Terlaet in hun werk, hun zakenleven, als wij het Croes en zijn zoons in het hunne zien. Ina Boudier Bakker duidt naar dezen kant slechts aan, waar zij het gezinsleven naar binnen uitvoerig beschrijft. Het is dan ook m.i. eigenlijk voornamelijk deze fout die verklaart waarom het boek, ondanks het daaraan ten koste gelegd talent en de strakke concentratie der schrijfster, lang zoo hevig niet aangrijpt als Robbers' schepping. Toch schenkt de roman een vreugd van goed gehalte; de personen leven, men ziet ze allen scherp vóor zich: den ouden Terlaet, die slechts vroolijkheid om zich heen kan hebben, in zijn egoïst optimisme de oogen sluit voor de moeiten van zijn kinderen, den verbitterden oom Jan, den lichtzinnigen de Brière, de koele Ammy, de hartstochtelijke Lot, den met zijn gezondheid tobbenden Paul, den over zijn kwajongen van een Berry piekerenden Hein etc. En denk nu niet aan een staalkaart van ‘typen’, zooiets als Jeanne Reyneke van Stuwe ons in ‘De arme Vrouw’ heeft voorgelegd. In ‘Armoede’ ontspringen de karakterverschillen geheel natuurlijk aan den gezinsboom Terlaet, waaraan zij uitbloeien elk in de volheid eener eigene schoonheid. Het mooist is wel de figuur van Berry geteekend en de verhouding van dit ventje tot zijn grootvader en vader. Men heeft Roosdorp geprezen als beschrijver van kinderleven; ik stel Ina Boudier Bakker in dit opzicht hooger, wijl zij met eenvoudiger middelen hetzelfde bereikt.
GERARD VAN ECKEREN |
|