Russische letteren
XII.
GEDURENDE de zomermaanden was de oogst tamelijk schraal in de Russische Letterkunde. Het voornaamste leverde de Westniek Jewropy die een reeks brieven van Toergienef uitgaf, geschreven aan zijn Duitsche vrienden, o.a. Paul Heyse, Friedländer, enz. De meeste van deze epistels zijn helaas verloren gegaan. Opmerkelijk is hoe Toergienef er op gesteld was dat zijn werk in goede overzettingen het licht zag. Hij beklaagt zich over de slechte vertalingen en verlangt zelf de proeven te corrigeeren. Ook vernemen we dat Toergienef geen bewonderaar is van de Duitsche letterkunde. ‘De Duitschers hebben veel groote eigenschappen’, schrijft hij, ‘doch ze missen de kunst om te vertellen. De Romaansche volken bezitten die gave sinds eeuwen (Boccaccio, enz.). De Slaven hebben iets gemeen met de Oostersche volken (Sprookjes van 1001 Nacht, enz.); beide verstaan namelijk de kunst de hoofdmotieven op den voorgrond te plaatsen of ten minste te bepalen’.
Voor zijn Fransche vrienden maakt Toergienef ijverig propaganda in Duitschland, hoewel dikwijls zonder succes. Aan zijn vriend Johan Schmidt stuurt hij ‘Tentation de St. Antoine’, en verzoekt hem daarover een artikel te schrijven. Het doet hem genoegen dat Schmidt het werk waardeert van Zola en hij zendt hem ter kennismaking een boek van een auteur uit dezelfde school, hoewel iets fijner en zachter dan Zola. Deze schrijver is Alphonse Daudet en het boek was ‘Fromont jeune et Risler aîné’.
Botsjkaref heeft de brieven verzameld van Anton Tsjechof. De rangschikking is onsystematisch; toch is dit werk onontbeerlijk voor diegenen die den mensch Tsjechof willen leeren kennen en zich overtuigen hoe mensch en dichter bij hem samengaan.
Het is bekend hoe Tsjechof zijn letterkundige loopbaan begon met bijdragen in kleine spotbladen. Volgens hem hadden deze weinig waarde, doch er zijn er eenige bij die zijn groot talent reeds verraden. Hij erkent aan geen enkele novelle uit dezen tijd langer dan één dag te hebben gewerkt. Deze brieven werpen bovendien een eigenaardig licht op zijn wijze van schrijven.
Zoo vertelt hij dat hij in Nice eens een verzoek kreeg van een uitgever om een ‘internationale novelle’ te leveren. Hij antwoordde alleen uit de herinnering te kunnen schrijven; hij kon niet teekenen naar de natuur. De stof moest eerst zijn geheugen ‘doorzeven’ zooals hij zei, waarna het belangrijkste achter bleef. Hieruit blijkt hoe weinig naturalist Tsjechof was. Deze meester van detail-schildering ging dus nooit uit van details.
Op belletristisch gebied leverden de zomermaanden niet anders op dan eenige tamelijk onbeduidende kleine bijdragen van Gorki, Andrejef en nog eenige minder bekende schrijvers; verder waren het vertalingen van Flaubert, Anatole France, Maeterlinck, Verhaeren, enz.
Den 15en October werd het twaalfde speeljaar geopend van het Artistieke Theater in Moskau. Het nieuwe werk van Andrejef werd opgevoerd: Anathema. Anathema is Satan die de goddelijke wijsheid te schande dreigt te maken - door een mensch, den handelsjood, David Leiser. Het lot van dezen David wordt beschreven in vijf lange, breed uitgesponnen bedrijven. Anathema maakt David Leiser rijk; hij laat hem vier millioen roebel erven. Dan doet hij zulk een menschenliefde opwellen in het hart van David, dat deze alles wegschenkt aan de armen. Deze komen in drommen opzetten; weldra staat hij met leege handen. Hij wil helpen, doch kan niet. Hij bekent zijn onmacht waarop de volksmenigte in woede ontsteekt. Hij wordt gesteenigd door de menschen die hem nog den vorigen dag hebben verafgood. Anathema zegeviert. Waarom? zouden we kunnen vragen. Niets anders is bewezen dan dat ondank 's werelds loon is en dat men wèl moet doen met beleid en verstand. Voor de hemelpoort wordt Anathema trouwens duidelijk gemaakt dat hij niets heeft bereikt, want de goddelijke waarheid verschilt van de menschelijke waarheid.
Het spreekt vanzelf dat een stuk van Andrejef, die zulk een meesterschap bezit over de zoet-