Den Gulden Winckel. Jaargang 8
(1909)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHedendaagsche Fransche romanschrijvers
| |
[pagina 165]
| |
vertegenwoordiger van den ‘roman psychologique’ met sociale preoccupaties, dien ik zou wenschen te onderscheiden van romans zooals J.H. Rosny's ‘L'indomptée’ en ‘Sous le Fardeau’, waar het sociale element sterk op den voorgrond treedt en de zielsontleding bijzaak isGa naar voetnoot1). Bordeaux is evenals Bourget, Barrès en Bazin een ‘traditionaliste’, die met leede oogen het zedelijk verval van het oude, katholieke Frankrijk gadeslaat en die overtuigd is, dat een terugkeer tot het oude heil zou brengen. Wanneer ge zijn werk vergelijkt met dat van eerstgenoemden, doet iets u bijzonder aangenaam aan, namelijk een zeer groote onpartijdigheid. Inderdaad, Bourget's ‘Etape’, dat door eene kleine, bekrompen, ultraconservatieve schare, hoog geroemd is geworden en als meesterwerk bestempeld, is niet veel meer dan een sterk partijdig gekleurd pamflet in romanvorm. Ook Maurice Barrès, de beroemde - of liever beruchte - aanvoerder van de ‘camelots du Roy’, heeft zijn talent zien lijden onder zijne religieuze en politieke overtuiging en zijne ‘romans idéologiques’, zooals ‘Sous l'oeil des Barbares’ en ‘Le jardin de Bérénice’ staan ver boven zijne sociologisch-literaire produkten. Bordeaux, die even in ‘La petite Mademoiselle’ - dat niet meer dan een hors-d'oeuvre is - ‘le bout de l'oreille’ toont, blijft vóór alles psycholoog en kunstenaar en, er moge hem nu en dan een kreet van verontwaardiging ontsnappen, van blinde haat is geen sprake. Ik weet niet of Bordeaux van nature gematigd is dan wel of hij er door eene groote zelfbeheersching toe is gekomen, doch het is een feit dat deze karaktertrek, in schijn zuiver negatief, hem uitstekend heeft gediend. Groote en krachtige figuren, levend in tijden van geweld - een Dante bijvoorbeeld, dien Bordeaux bijzonder goed schijnt te kennen, getuige een belangrijk epigraaf in ‘La Peur de vivre’, ontleend aan den Inferno - kunnen vrij hun gramschap uitstorten over hunne vijanden zonder daarom ‘klein’ te worden. Een modern auteur, vèr beneden die wereld-genieën staand en door vooroordeelen verblind, kan dit lot nu eenmaal niet ontgaan. Na deze kleine, doch noodzakelijke uitweiding, komen wij tot het werk zelf. De eerste roman van Bordeaux ‘Le Pays natal’, die ongeveer acht jaar geleden verscheen en gevolgd werd door ‘la Voie sans retour’, verried reeds dadelijk een auteur van talent en buitengewone gevoeligheid. Het was echter ‘La Peur de Vivre’, dat hem ineens een eereplaats verzekerde onder de jongere romanciers en hem deed kennen als ‘le romancier de l'énergie féminine’. Evenals alle ‘traditionalistes’ beschouwt hij het gezin als iets heiligs, waarvoor alle individueele belangen moeten zwichten, en het is duidelijk dat het voor hem vooral de moeder is, die deze moreele eenheid symboliseert. Om later voor haar man een steun en voor hare kinderen eene opvoedster te kunnen zijn, moet het jonge meisje den ernst van het leven leeren begrijpen. Zij moet den man trouwen van wien ze overtuigd is dat hij haar gelukkig zal maken, want anders zal zij zwaar boeten voor hare kleinhartigheid. Het grootste gevaar dreigt de jonge vrouw, die, door hare ouders weelderig opgevoed, zich heeft laten leven en geheel zonder eigen wil is. Herhaaldelijk brandmerkt Bordeaux de zwakheid der ouders, die hunne dochters aldus hebben groot gebracht en doet hij zijne vermanende, bedroefd-ernstige stem hooren: ‘Les jeunes filles aujourd'hui ne connaissent plus les fortes tendresses, et personne ne les leur apprend’.... ‘Malheur aux femmes qui rétrécissent la vie de leur mari’.... ‘Aujourd'hui, l'amour n'est plus assez fort pour supporter les séparations, la douleur, pour accepter le sacrifice’. Een zijner heldinnen ontvangt van haar vader deze schoone les: ‘Sois courageuse. Les épreuves te viendront. Aucune vie humaine n'en fut exempte. Qu' elles te trouvent préparée. Sois courageuse’. Omdat het haar aan moed ontbrak, is het leven van de mooie, rijke, door hare ouders vertroetelde Alice Dulaurens, uit ‘la Peur de Vivre’, verwoest. Zij hield van den flinken Marcel Guibert kapitein in 't Indische leger, en had hem, - een vriend uit haar jeugd - hare liefde bekend. Meneer en mevrouw Dulaurens vinden echter, dat een infanterie-kapitein, zoon van een eenvoudigen dorpsdokter, geen vergelijking kan doorstaan met M. Armand de Marthenay, die zich in een grafelijken titel verheugt en luitenant bij de huzaren is. Alice zwicht voor hare ouders en offert zich op. Men voelt, dat het tengere, mooie meisje niets anders is dan een pop waarmede de moeder doet wat ze wil, want meneer Dulaurens heeft al even weinig te zeggen als zijne dochter, die zijne willoosheid heeft geërfd. Natuurlijk maakt de zwakheid van Alice twee slachtoffers: zij zelve en Marcel Guibert. Zelden bood men ons dieper roerend tooneel als dat waar Alice de oude mevrouw Guibert, die alleen is gebleven, gaat opzoeken. Zij kan hare oogen niet afwenden van het portret van Marcel, die uit wanhoop den dood zocht op het slagveld en dien eindelijk vond. Zijne bedroefde, verwijtende blikken martelen haar in het diepst van haar ziel en ze beseft ten volle hare schuld tegenover Marcels moeder. Als deze, die | |
[pagina 166]
| |
de willoosheid van Alice kent en diep medelijden met de ongelukkige heeft, haar niet in 't minst laakt, voelt de jonge vrouw sterker dan ooit hoe onvergefelijk zwak ze was en walgt ze van zich zelve. Zij voelt dat die moeder haar kind door háár schuld heeft verloren en snikkend werpt ze zich aan de voeten van de oude mevrouw Guibert, aan wie zij deze bekentenis doet, die getuigt van een diep, lang verkropt leed: ‘J'aurais mieux aimé être sa veuve!’ Hoeveel gelukkiger is niet Paule Guibert, Marcel's zuster; die na eene harde jeugd, eindelijk trouwt met Jean Berlier dien ze liefheeft en naar de koloniën volgt. Het is alleen maar jammer, dat eene zekere bitterheid, geboren uit een lang verduurde, sociale verongelijking, deze ‘brune passionnée’ wel altijd zal bijblijven. Zeker, Bordeaux teekende in haar eene sympathieke figuur, doch een weinig te sententieus naar onzen smaak. Men oordeele zelf! Als Paule een bezoek brengt aan eene arme boerin, die rijk is aan kinderen, maar arm aan bezit, ontspint zich een gesprek, dat aldus eindigt: (Paule muntra le groupe des gamins joufflus qui recommençaient à rire): - ‘Ceux-ci, plus tard, vous aideront’. - ‘En attendant, ça mange de la soupe à plein pot. Mon homme sue tout le jour, et notre argent tient dans la creux de son bras. - Vous n'avez pas de biens? - Oh! pas seulement de quoi tenir un lapin! - Adieu, dit Paule, et faites courage. Eene mooie figuur is vooral de moeder van Marcel en Paule, reeds door ons genoemd; zij symboliseert als het ware de eenheid van de familie Guibert. Na haar man te hebben verloren, ziet ze achtereenvolgens al hare kinderen, op één na, vertrekken naar verre landen. In gedachte is ze altijd bij hen en haar onwrikbaar vertrouwen in God sterkt haar in hare eenzaamheid. Zij is het type van de in-vrome vrouw, van de volmaakte christin, die het haar aangedane leed geduldig draagt en vergeeft; alléén om Marcel gelukkig te maken, die wil dat ze de hand van Alice zal gaan vragen, stelt ze zich bloot aan de vernedering die meneer en mevrouw Dulaurens haar doen ondergaan. Zij moge soms even ouderwetsch, licht ridicuul aandoen, in eene hyper-moderne omgeving, vóór alles dwingt ze onze bewondering af door haar oprecht geloof en hare grenzelooze liefde voor hare kinderen. Wij voelen dat wanneer Paule, eenmaal moeder geworden, zijn zal zooals de oude Madame Guibert, de aarde een gelukkig gezin meer zal tellen. Moge ook zij profiteeren van de les, die haar moeder aan Alice gaf en die deze helaas te laat begreep! ‘La vie Alice, ce n'est pas la distraction et le vain mouvement du monde. Vivre, c'est sentir son âme, toute son âme. C'est aimer de toutes ses forces, toujours, jusqu'à la fin et jusq'au sacrifice. Il ne faut craindre ni la peine, ni les grandes joies, ni les grandee douleurs: elles sont la révélation de notre nature humaine. Il faut prendre aux jours qui passent le bien qui ne passe pas. La jeune fille qui se marie vient partager des travaux et des périls, et non pas chercher une plus grande aisance ou de plus frivoles plaisirs. Dans son dévouement même, elle trouvera plus de charme. Vous ne le savez pas. ‘A cette heure même où j'ai, le coeur brisé, je ne puis que remercier. Dieu qui me comble de ses bienfaits. Cela vous surprend, mon enfant, que je vous parle en ce jour de mon bonheur. C'est vrai pourtant: je suis heureuse. Dieu me demanderait de recommencer ma vie, je recommencerais. Pourtant, j'ai vu les plus chers visages immobiles, et j'ai connu la mort la plus cruelle pour une mère, celle qui frappe de loin son enfant. ‘Mais par mon mari, par mes fils et mes filles, j'ai senti tout mon coeur, et ce qui peut descendre sur nous de la bonté divine. Ma vie a été bien remplie puisqu'elle fut mêlée à la leur’. Ondanks alles acht zij zich gelukkig, omdat zij behoort tot diegenen ‘qui attendent la mort sans crainte après avoir accueilli la vie sans faiblesse’. ‘Le lac noir’ bevat tegelijkertijd, volgens de zeer juiste en complete definitie van een Fransch kritikus: ‘un roman de moeurs, un roman psychologique et des parties au moins de roman philosophique’. In dit verhaal van eene gerechtelijke dwaling, dat ons doet denken aan Brieux' ‘la Robe Rouge’, toont Bordeaux zich tegelijkertijd een scherpzinnig psycholoog en een der beste vertegenwoordigers van den ‘roman provincial’ in de schildering van Savoye - zijn geboortegrond - en de savoyaardsche ziel. ‘La Petite mademoiselle’ is de vroolijke geschiedenis van een heldhaftig meisje, dat hare politieke en sociale gevoelens niet onder stoelen of banken kon steken en dientengevolge acht dagen op staatskosten heeft gelogeerd. Sedert dien tijd wil ze slechts een man hebben, die ook een vonnis te zijnen laste heeft; dit schrikt natuurlijk vele pretendenten af, doch eindelijk vindt ze in Pierre Savernay dien ideaal-echtgenoot. Het boek is vol aardige scènetjes uit 't provincie-leven en vooral de oude Mme de Vavrette-Toziat is onbetaalbaar komisch, wanneer zij voor hare meiden ‘la beauté de la constance et de la fidélité amoureuse’ predikt, nadat zij haar vrijage met twee gendarmen heeft bespied. De twee laatstgenoemde romans, die getuigen van een veelzijdig talent - Mérimée en Courteline in één persoon vereenigd - werden gevolgd door ‘L'amour en fuite’, ‘Une honnête femme’ en ‘Les Yeux qui s'ouvrent’, dat mij wel | |
[pagina 167]
| |
zijn beste werk lijkt. Albert Derize, een beroemd economist en historicus, is niet gelukkig met zijne vrouw, Elisabeth. Evenals Alice in ‘La Peur de Vivre’ is zij een slachtoffer van ouderlijk egoïsme en gebrek aan wilskracht; ze is kleinzielig, beuzelachtig, begrijpt den ernst van het leven niet in 't minst en beseft ternauwernood welk eene gade een hoogst intelligent en fijngevoelig man als Albert noodig heeft. Als deze eindelijk in eene vroegere jeugd-vriendin zijn ideaal meent te hebben gevonden en Elisabeth toevallig van die liaison op de hoogte komt, begrijpen beiden dat langer samenleven onmogelijk is en stelt zij een verzoek in tot echtscheiding. Voor de buitenwereld, vooral in het oog van de onbarmhartige, op schandaaltjes beluste ‘vriendinnen’, heeft Albert natuurlijk ongelijk. Gelukkig voelt Elisabeth, wier eigenliefde eerst alle zelfbeschuldiging afwijst, telkens beter hare tekortkomingen, vooral sedert ze in Albert's dagboek diens grieven sedert hun huwelijk heeft kunnen overpeinzen. Het besef van eigen verantwoordelijkheid voor hetgeen geschiedde en eene stille jaloezie op Anne de Sézery, die haar man - de scheiding is nog steeds niet uitgesproken - weet te boeien, doet bij haar het verlangen opkomen het verleden zooveel mogelijk goed te maken door een uitstekend moeder te zijn voor hare kinderen. Door hen en door Albert's moeder, de oude mevrouw Derize, die van haar schoondochter is blijven houden en een heilzamen invloed op het karakter van Elisabeth heeft gehad, komen beiden eindelijk weer tot elkander, door smart en ondervinding gerijpt. In dezen roman van eene fijne, voortreffelijke psychologie, zijn alle figuren met meesterhand geteekend en enkele gedeelten en situaties behooren tot het beste, wat de psychologische romanletterkunde van Frankrijk in den laatsten tijd heeft voortgebracht; herhaaldelijk dachten wij, wat de schildering van ‘la vie de province’ betreft, aan Flaubert en Maupassant. Het notariskantoor met de op de echtscheiding weddende klerkjes is prachtig uitgebeeld, een stuk realisme van het zuiverste water. Een der roerendste scènes, misschien wel de schoonste, is die waarin Albert en Elisabeth na eene lange vervreemding eindelijk weer samen alleen zijn, terwijl de kinderen zich vermaken. Zij opent het klavier en speelt de appasionata van Beethoven, zóó mooi en gevoelvol, dat Albert, diep getroffen, plotseling den omkeer begrijpt, die heeft plaats gehad in haar ziel en beseft wat zij heeft moeten lijden sinds hunne verwijdering. Het kind-vrouwtje is door de harde lessen van het leven en eigen wilskracht eene vroùw geworden en het is Albert die het eerst, ademloos en met tranen in de oogen, het woord uitspreekt dat als een zoete balsem voor haar is: ‘Pardon!’ Lang nog zal het duren eer ze elkaar weer volkomen begrijpen, want dikwijls nog zal het beeld van ‘l'autre’ tusschen hen staan; zeker is het dat zij elkander eindelijk volkomen zullen terugvinden. Ook hier weer is de moeder, - die van Albert - eene hoofdfiguur, al houdt zij zich bescheiden op den achtergrond. Steeds voelen wij haar aanwezigheid, haar waken over kind en kleinkind, en het is grootendeels door hààr dat Albert en Lisbeth weer tot elkaar komen. De moreele invloed, dien ze op hen heeft en - als ze is gestorven - hare herinnering, zijn een prachtig symbool van opofferend moederschap. Hare roeping, in schijn eenvoudig, is in werkelijkheid goddelijk, want: ‘Les pères et les mères peuvent vivre pour leurs enfants, mais non pas le contraire. C'est la loi naturelle. C'est la volonté divine’. Het is eigenaardig te zien hoe, terwijl in den roman deze ideeën verdedigd worden door een ernstig, geloovig moralist, het theater er zich ook van heeft meester gemaakt: ‘La Course du Flambeau’ van Hervieu is een magnifiek pendant tot deze twee romans van Bordeaux: ‘La Peur de Vivre’ en ‘Les Yeux qui s'ouvrent’. In zijn laatste werk ‘Les Roquevillard’, dat de hooge eer genoot in de Revue des deux Mondes te worden opgenomen, toont de jonge romancier de nauwe verwantschap, die tusschen hem en het tweetal Bourget-Barrès bestaat, hetgeen nu juist voor mij geen aanbeveling is. Eene groote mate van oorspronkelijkheid vergoedt zeker zeer veel, maar er is toch iets onaangenaams, vooral onwaarschijnlijks in het kontrast van al die brave, bovenste beste Roquevillards met den ‘fils prodigue’, Maurice. Een Fransch kritikusGa naar voetnoot1) wees reeds op de uit eene te groote gelijkenis van enkele figuren voortspruitende eentonigheid in het werk van Bordeaux. Marguerite Roquevillard herinnert ons aan Paule Guibert en de sprekende overeenkomst van Hubert Roquevillard en Marcel Guibert doet ons een weinig voor ‘poncifs’ vreezen. Waarschuwend klinkt het woord van genoemden ‘critique:.... Or, les officiers d'infanterie coloniale (waartoe Marcel en Hubert beiden behooren) deviennent dangereux. Non contents de pénétrer l'Afrique centrale, ils envahissent la littérature. Les romanciers vulgaires leur font naturellement bon accueil. Car ils sont, par définition, tous les héroïsmes; et, par destination, ils sont des victimes faciles à sacrifier dès que l'exige l'intérêt du récit ou de la thèse. C'est pourquoi les écrivains originaux doivent laisser aux autres un personnage | |
[pagina 168]
| |
qui sera bientôt aussi poncif que les beaux colonels de N. Scribe ou les sublimes ingénieurs de M.G. Ohnet’. Laten wij hopen, dat Bordeaux zijn gezichtseinder wat moge uitbreiden en iets meer variatie in zijn figuren zal weten te brengen. Een psycholoog van den eersten rang is hij ongetwijfeld en zijn werk munt uit door oorspronkelijkheid, zoodat we nog veel goeds kunnen verwachten van dezen schrijver, die tot de besten onder de jongeren hoortGa naar voetnoot1). WILLIAM DAVIDS. |
|