Den Gulden Winckel. Jaargang 8
(1909)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
Achtste Jaargang No. 9 | |
Engelsche letteren
| |
[pagina 130]
| |
kunstwerken, mengsels zijn, in onnaspeurlijke menging, van het gedachte- en gevoelsleven van den maker. Shaw's stukken zijn, wat de situatie en de handeling betreft, vaak burlesken. Nu is een burlesk een verrukkelijk iets, maar ze moet niet door willen gaan voor ‘tranche de vie’. Thackeray schreef prachtige burlesken. In ons land probeert Heyermans het genre en het mislukt hem bijna altijd, omdat hij niet geestig genoeg is. Maar beide deze schrijvers erkennen in een burlesk dat het een burlesk is, laten het niet doorgaan voor een ding van pure werkelijkheid. Shaw nu, doet het omgekeerde: hij schrijft spelen der werkelijkheid, die je alleen kunt verdragen als je ze als burlesken opvat. En niet alleen in het komische is zoo'n stuk een burlesk! Ook bij de meest tragische onderwerpen en gegevens blijven handeling en situatie burlesk. Er is nu letterlijk geen enkel stuk, waarin een goed geconcentreerde handeling tot een logisch einde afgewikkeld wordt, geen enkel waarin eenvoud, kenmerk van het ware, onroert door beheerschen van stof en kalmte van stijl. Het blijven zeepbellen van de schitterendste kleur........ Om Candida, het door Verkade in ons land gespeelde stuk, te begrijpen, lijkt het mij nuttig een gedeelte uit de ‘Preface’ te belichten, welke Shaw schreef bij de ‘Plays Pleasant’, waarvan dit stuk er één is. Shaw zegt in die voorreden gemeenlijk buitengewoon mooie dingen. Hij is een heerlijk stylist en zijn essays zijn me zeer lief, misschien wel het liefst. Welk een prachtvol kunstcriticus is hij toch, en hoe goed is het voor elken kunstbeoordeelaar te ondervinden hoe verrukkelijk frisch zijn onconventioneele geestigheid aandoet. Shaw schrijft daar: ‘In den herfst van 1894 bracht ik een paar weken in Florence door, waar ik een studie maakte van de godsdienstige schilderkunst en hare vernietiging door de Renaissance. Bij een vroeger bezoek met hetzelfde doel, moest ik Italië plotseling verlaten, om in allerijl naar Birmingham terug te keeren, waar ik bij een muziekfeest als recensent mijn plichten te vervullen had. Er was daar toen een zeer belangrijke verzameling schilderijen van Pre-Raphaelieten in een openbaar museum tentoongesteld. Ik bezocht die collectie, en ging toen eens naar de kerken in Birmingham kijken om de ramen van William Morris en Burne-Jones te zien. Over het geheel gaf Birmingham mij meer hoop dan de Italiaansche steden, want de schilderkunst, die het me toonen kon, was het werk van nog-levende mannen, terwijl het moderne Italië, zoover als ik kon nagaan, evenmin verband hield met Giotto als Port-Said met Ptolomeus. Nu geloof ik niet in een bepaalden kunstsmaak bij menschen, die niet voort kunnen brengen wat ze zoo hoogelijk prijzen. Toen ik bij een volgend bezoek aan Italië het tooneelschrijversberoep uitoefende, waren de tijden rijp voor een Pre-Rafaelitisch stuk. De godsdienst was begonnen te herleven, kwam weer terug bij de menschen - zelfs bij de predikanten - met zulk een overweldigende kracht, dat de officiëele Engelsche kerk het zelfs niet kon tegenhouden’............. ‘Maar éénheid, hoe gewenscht ook bij politieke bewegingen, is noodlottig voor het drama, aangezien elk drama de artistieke uitbeelding is van een botsing. Het resultaat van die botsing kan vernietiging of verzoening zijn, of, zooals in het leven zelf, kan het zelfs gebeuren, dat er geen einde, geen resultaat ontstaat. Maar de botsing is onmisbaar: geen botsing, geen drama. Het conflict tusschen het makkelijk-onderkenbaar goede en het onloochenbaar-kwade levert ons slechts het ruwe spel van marqué en held, waarbij door dik en dun partij gekozen wordt en de tooneelschrijvers de menschen met een andere opvatting gewoonweg, zonder gewetenswroeging, verdoemen. In zulke goedkoope waar handel ik niet. Zelfs in de propagandistische stukken van het vorige deel (de Plays Unpleasant), heb ik elke persoon een eigen meening gegund, in zooverre ik die begrijpen kon, en voor den slechten Sir George Crofts (in Mrs. Warren's Profession) net zooveel gevoeld als voor de vriendelijker en meer populaire figuren in dit deel’. En verder: ‘Hier dan was het de hoogere, vagere, bescheidener visie tezamen met de onsamenhangende, kinderachtige, zelfs bespottelijke onbeholpenheid, die mij een dramatische tegenstelling bood met het stoutmoedige, van-zichzelf-zekere, verstandig-kalme, gezond-kortzichtige, verwaten idealisme van het Christen-Socialisme. Daarvan heb ik gebruik gemaakt bij Candida’. Wij weten dus nu uit Shaw's eigen verklaring wat we in Candida zullen zien botsen. In Reverend James Mavor Morell, den socialistischen dominé, zien we den zelfgenoegzamen man, die goed is zonder verleiding, en opgaat in de bedwelming, die uitstraalt van zijn eigen welsprekendheid. In den achttienjarigen Eugene Marchbanks, den adellijken, onhandigen dichter, is het fijnere onderscheidingsvermogen van den ziener, die begrijpt waar de zelfbewuste dominé twijfelt, die leeft in sferen van poëzie, ontoegankelijk voor het practisch idealisme van den lager-bij-den-grondschen volksleider. Dit is een taak van hooge verfijning, twee menschen zooals deze tegen elkaar te laten botsen, nietwaar? Het voorwendsel tot het conflict is Candida, de vrouw van den dominé, die zijn fouten kent maar hem liefheeft desondanks. Eigenlijk is Candida de meest passieve persoon- | |
[pagina 131]
| |
lijkheid in het stuk, zij staat boven de handelende personen. Candida zelve strijdt niet, er wordt om haar gestreden. Morell heeft den jongen mede naar huis genomen, toen hij hem op de Thames Enbankment slapend vond, met een wissel van 55 pd. st. in zijn zak, dien hij niet inwisselen durfde, omdat hij eerst
Eduard Verkade, leider van ‘De Hagespelers’ als Eugene Marchbanks in ‘Candida’
over zeven dagen betaalbaar was. Eugene is op reis geweest met Candida en komt met haar terug, als Morell vrede gesloten heeft met den vulgairen, laag-materialistischen vader van zijn vrouw. Eugene is totaal ontbloot van menschenkennis en ondervinding, hij voelt het vulgaire niet in Candy's vader en weet niet hoeveel fooi hij een koetsier moet geven. Evenmin kan hij begrijpen, waarom Candida hem heeft aanbevolen de uitnoodiging van haar man om te blijven lunchen, af te slaan. Als James hem werkelijk inviteert, zegt hij, dat hij wel graag zou willen, maar dat Candida hem heeft gezegd te moeten weigeren, waarop de dominé hem duidelijk maakt, dat het eerste samenzijn na den terugkeer van een vrouw in de echtelijke woning iets is, waarbij geen vreemden tegenwoordig behooren te zijn, maar dat hij hem, Eugene, niet als vreemde beschouwt. Als Morell met zijn ongeschokte tevredenheid praat over zijn huwelijksgeluk, begint de strijd: Marchbanks kan zich niet inhouden, moet hem zeggen hoe slecht hij Candida geplaatst vindt naast haar man. In het begin behoudt de dominé zijn kalmte en zalft hij mooie phrases uit, die de ruwheid van Eugene's inconventionaliteit ten top voert, zoodat deze belooft hem te zullen schokken, zooals hij nog nooit geschokt geworden is. Dan zegt hij hem, dat hij op Morell's vrouw verliefd is! De dominé lacht hem uit, zalft weer, windt zich op, maar breekt de frischheid, de brute, onmeedoogende kern van den jongen niet. Zelfs niet als hij hem in de lurven pakt. Met demonische kracht brengt Eugene het zelfgenoegzame in den man van Candida aan 't wankelen, en laat hem inzien hoe hij ingeslapen is bij zijn bewustzijn de waarheid te bezitten, hoe hij zit vastgeroest in die bewustheid en geen verdraagzaamheid meer heeft voor de absolute, van elk spoor van leugen ontdane, wetenschappelijk en menschelijk juiste werkelijkheid. Als later blijkt, dat Candida evenmin gelooft in de roeping van haar man, die de menschen des Zondags alleen trekt, omdat de kroegen dan gesloten zijn, en de vrouwen verliefd worden op zijn welsprekendheid, dan voelt Morell zich wel héél ongelukkig. Nu komt iets, wat in dit stuk niet thuis behoort: een gevoelsdaad. De wind van waarheid, die de stukken van Shaw doorwaait, veegt alles schoon, alles weg, ook de gevoelens van de menschen. Vandaar, dat de zielegrootheid, de bijna bovenmenschelijke moed van den dominé, die hoog zich verheft boven den oer-ruwen dichter, als hij dezen gelegenheid geeft aan Candida zijn liefde te verklaren, verwondering wekt in dit stuk, dat met het ware gevoel al evenmin in verband staat als met de waarschijnlijkheid van gebeuren. Elk ander had den dichter eenvoudig de deur uitgeworpen, wat Shaw erkent in zijn allervermakelijkste parodie op Candida: ‘How He lied to her Husband’. Dan komt eindelijk de bekende slotscène, de ‘verkooping’, zooals men die zou kunnen noemen, waarbij Candida zich verkoopt aan den meestbiedende. Haar man biedt zijn kracht, zijn bescherming, de dichter zijn zwakheid, zijn verlatenheid! Candida kiest den zwakste, en haar man begrijpt niet dat hij die is, want hij weet niet, dat zijn vrouw de moeilijkheden der kleine levensdingen voor hem wegneemt en hem koestert en beschermt, zoodat het wel makkelijk voor hem is het tot wat te brengen. Zij zegt: ‘Kijk nu eens naar dien kleinen jongen daar - mijn jongen - die verwend geworden is van zijn | |
[pagina 132]
| |
wieg af. Eens in de veertien dagen gaan we zijn ouders bezoeken. Je moest eens meegaan, Eugene, en de portretten zien van den held van dat gezin. James als baby, de prachtigste van alle babies! James met zijn eersten prijs van school in zijn hand, toen hij acht jaar oud was! James als de captain van zijn elftal! James in zijn eerste gekleede jas! James onder alle soorten van feestelijke omstandigheden! Je weet hoe sterk hij is (ik hoop dat hij je geen pijn heeft gedaan) - hoe knap hij is - en hoe gelukkig! (Met grooteren ernst). Vraag eens aan de moeder van James en aan zijn drie zusters wat een moeite het gekost heeft om James de moeite te besparen iets anders uit te voeren dan maar sterk en knap en gelukkig te zijn. Vraag mij eens wat het kost om James' moeder en zijn drie zusters en zijn vrouw en de moeder voor zijn kinderen te zijn, allemaal te gelijk. Vraag maar eens aan Prossy en Marie hoe moeilijk het huishouden is, zelfs als we geen visite hebben, die de uien helpt schillen. Vraag eens aan de leveranciers, die James willen komen lastig vallen en zijn mooie preeken bederven, wie het is, die ze om uitstel vraagt. Als er geld te geven is, geeft hij het: als er geld geweigerd moet worden, doe ik dat. Ik bouw een kasteel van rust en toegevendheid en liefde om hem en sta op schildwacht altijd maar door, om de kleine, alledaagsche zorgen van hem af te houden. Ik maak hem tot den meester over alles, al weet hij het zelf niet, en al kon hij je voor een paar oogenblikken geleden niet verteld hebben, hoe het allemaal in elkaar zat. En toen hij dacht, dat ik misschien weg zou gaan met jou, was zijn eenige bezorgdheid - wat er van mij zou worden. En om me te lokken bood hij mij zijn kracht voor mijn verdediging, zijn ijver voor mijn levensonderhoud, zijn positie voor mijn waardigheid, - zijn, - och, ik haal je mooie zinnen maar door elkaar en bederf ze, niet waar, lieveling?’ Dan antwoordt Morell (heel wat gevoeliger, edeler en verdraagzamer dan de helderziende, poëtische Candida, die o zoo goed weet, hoeveel zij voor haar man doet): ‘Het is allemaal waar, elk woord. Wat ik ben heb ik te danken aan het werk van jouw handen en de liefde van jouw hart. Jij bent voor me, mijn vrouw, mijn moeder, mijn zuster: je bent het summum van alle liefderijke zorgzaamheid voor mij’. In de werkelijkheid konden al deze personen niet zoo met en bij elkaar leven. Candida begrijpt intellectueel den dichter beter, maar heeft haar man lief, volgens den schrijver. Maar een echte liefhebbende vrouw doet heel, heel anders, is veel vrouwelijker en heftig, en is zich niet zoo bewust van de goede dingen die ze doet, welke door een echte vrouw als plichten worden beschouwd, die geen recht geven op dankbaarheid. Maar voor ieder, die ooit een stuk van Shaw heeft zien spelen of er een las, is het onnoodig aan te toonen dat ze, wat het gebeuren betreft, onwaar zijn. Shaw blijft geheel aan de oppervlakte van het echte, van het gevoelsleven. Nooit is er verdieping van gevoel, alleen maar atmospheer en heel veel geestige paradox. Maar zijn werk is nuttig! Nietalleen den Christen-Socialist behoort aan 't wankelen gebracht in zijn zelf-geloof, maar ieder ander met hem! De grootste leugen bezit hij, die het zekerst van zijn waarheid is! Er is maar één groot gevaar voor den denker, den werker, dat is te gelooven dat hij er is. En dat geloof, dien verkeerden, gevaarlijken waan, ondermijnt Shaw zoo heilzaam. Allen in meerdere of mindere mate, zijn wij tevreden met de hoogte die we bereikt | |
[pagina 133]
| |
hebben. En dan is het zoo onzeggelijk nuttig iets van Shaw te zien of te lezen. Hij helpt je daar wel af! Maar dat maakt zijn tooneelstukken niet tot op het tooneel veraanschouwelijkte levensgebeurtenissen. Bij Ibsen is veel mystieks, veel onbegrijpelijks, nevenschikking van heel-bijzondere fijnbesnaarde menschen, maar is er een éénheid van handeling, die het verwarde kluwen tot egaalgelegde draden ontwart, en een innig aanvoelen met wat wij voor waar en mogelijk houden. Het zal iemand niet invallen Ibsen niet au sérieux te nemen, als men iets niet begrijpt. Maar wie Shaw au sérieux neemt, komt bedrogen uit. Schudt af de idee, als zou Shaw zelf gelooven, dat wat hij op het tooneel laat verbeelden het werkelijke leven voorstelt, en ge kunt hem apprecieeren. Zie in de twee hoofdfiguren van Candida de twee abstracte tegenstellingen in zijn voorbericht genoemd, beschouw ze als goed-Engelsch sprekende marionetten, en ge kunt dit stuk mooi vinden. Denk eraan, dat hij een Pre-Raphaelitisch stuk wou maken, een stuk van zuivere, hardklare godsdienst, naakte waarheid, niet gedood door wulpschheid, niet vernietigd zooals de kunst van Sandro Botticelli, die gedood werd door Raphael volgens onze gevoellooze tijden, waarin men dorheid godsvrucht noemt, en gevoel en rijkdom, zonde. De eenige echt-sympathieke persoon in Candida zou de dominé zijn, zoo men het stuk opvatte als iets van ernstig gebeuren. Maar hem wil Shaw juist treffen en als antipathiek beschouwd zien. Het kost heel wat moeite zoover te komen, dat men zijn brein er niet langer mede breekt, de bizarre handeling van dit stuk met zijn overtuiging van mogelijkheid te verzoenen. Maar als men zich even voor goed heeft voorgenomen daar maar niet meer over te piekeren, dan heeft men wel veel aan Candida. En dat niet omdat het gevoeliger zou zijn, of mogelijker dan de andere stukken, maar omdat het conflict ontstaat tusschen twee fijn besnaarde zielen, en boven de handeling een vrouw beweegt van groote ziele-teerheid. Als men zich vrijgevochten heeft van die onbedwingbare neiging, Candida te meten met zijn algemeene maat, die voor een gewoon tooneelstuk, dan voelt men zich frisch als na een verkoelend bad, en geniet innig en oprecht van den onvergelijklijk-geestigen dialoog. Den volgenden keer hoop ik de aandacht te vragen voor een gemakkelijker stuk, het tot de ‘Plays Unpleasant’ behoorende. Mrs. Warren's Profession. SIMON B. STOKVIS.
's Graveland. | |
Hedendaagsche engelsche dichtersGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 134]
| |
Romantic Farce en Scaramouch in Naxos. Zijn Unhistorical Pastoral is een fijnbewerkte bekoorlijke fantasieGa naar voetnoot1). Een bizonder soort poëzie zijn de Fleet Street Eclogues, echt Londensch, waarin menschen van de wereld, maar niet zonder gevoel, verschillende onderwerpen ter sprake brengen en er het pro en contra van dóórdenken en dóórdichten. Met dit genre kunnen vergeleken worden Thomas Ashe's London Lyrics en Laurence Binyons London Visions. De London Lyrics van Fred. Locker-Lampson zijn in een heel anderen toon en meer een soort van ‘vers de société’, zooals Austin Dobson er ook schreefGa naar voetnoot2). Het zou de moeite waard zijn eenige gedichten van deze schrijvers naast elkaar te plaatsen, maar het zou me, wegens de beperkte ruimte die me is toegestaan, te ver voeren. Er is een sterk sociaal element in deze verzen, zoo bijv. in A Ballad in Blank Verse, waarin het geval behandeld wordt van een zoon die ongeloovig is en in conflict raakt met zijn ouders. In 't begin van 't gedicht mijmert hij over zijn leven en zijn bestemming: I need
No world more spacious than the region here:
The foam-embroidered firth, a purple path
For argosies that still on pinions speed
Or fiery-hearted cleave with iron limbs
And bows precipitous the pliant sea;
The sloping shores that fringe the velvet tides
With heavy bullion and with golden lace
Of restless pebble woven and fine spun sand;
The villages that sleep the winter through,
And, wakening with the spring, keep festival
All summer and all autumn: this grey town
That pipes the morning up before the lark
With shrieking steam, and from a hundred stalks
Lacquers the sooty sky; where hammers clang
On iron hulls, and cranes in harbours creak,
Rattle and swing, whole cargoes on their necks;
Where men sweat gold that others hoard or spend,
And lurk like vermin in their narrow streets:
This old grey town, this firth, the further strand
Spangled with hamlets, and the wooded steeps
Whose rocky tops behind bath other press,
Fantastically carved like antique helms
High-hung in heaven's cloudy armoury,
Is world enough for me.
De vader en de moeder van den jongen man zijn zeer bedroefd over zijn ongeloof, zijn moeder gaat er aan te gronde, en terwijl hùn gedachten vervuld waren van hemelsche visioenen .... he beheld
The Cyprian Aphrodite, all one blush
And glance of passion, from the violet sea
Step inland, fastening as she went her zone.
She reached a gulf that opened in the ground
Deep in a leafless wood and waited there,
Battling the darkness with her wistful eyes.
.................
.................
Then all the trees were lit with budding flames
Of emerald, and all the meads and leas,
Coverts and shady places, glades and dells,
Odoured and dimly stained with opening flowers,
And loud with love-songs of impassioned birds,
Became the shrine and hostel of the spring.
Dit is prachtig, welverzorgd werk, mooi beschrijvend of liever schilderend, vol fantasie en beelding. Het doet denken aan de kracht van Swinburne, maar deze is toch alles te samen genomen meer artist pur sang en ook meer gevarieerd dan Davidson. Leeft er in laatstgenoemde iets van een wereldhervormer, een strever ‘to set the crooked straight’, een redemptorist, en sluit hij zich daardoor aan bij Shelley, Swinburne is - ik herhaal dat ik im Grossen und Ganzen spreek - meer verwant met Keats om zijn overwegende liefde tot schoonheid en schoonheid alleen. Om tot onze ballade terug te keeren. De jonge man, die zijn vader ook om zijnentwil ziet sterven, gaat naar de Avondmaalstafel en drinkt daar met innerlijke walging den wijn, ‘like vitriol the sip of wine!’ 's Avonds komen zijn visioenen terug en hij wil geen geloof. Hij voelt zichzelf God, ‘een God in 't diepst van zijn gedachten’, en vertelt zijn vader de nieuw-gevonden waarheid. De arme vader is ontzet, vol beving en afschuw rijst hij op ‘with eyes like stars upon the crack of doom’ en fluistert heesch, ‘The unpardonable sin!’ want dit is de zonde van Lucifer, die zich met God gelijk wilde stellen. De vader sterft, na een strijd om God te vervloeken ter wille van zijn zoon en zoo mèt hem verdoemd te worden, in de zalige aanschouwing van de hemelsche stad en in het vaste geloof aan den Heer Jezus. De jonge man loopt den ganschen nacht langs het hem zoo welbekende strand, met storm na storm | |
[pagina 135]
| |
verrijzend en weer dalend in zijn ziel. Hij is geen God, hij is een blinde, een dwaas, een nietige worm! Hij een God, de mensch een God? Een God die liegt en steelt en moordt! Een God, ‘passionate, dissolute, incontinent!’ Een God die zweet in fabrieken, slaaft in mijnen, slooft in werkplaatsen! Een God die zijn vader vermoordde! Toch wil hij geen geloof, hij is ‘a man apart’: A martyr for all mundane moods to tear;
The slave of every passion: and the slave
Of heat and cold, of darkness and of light;
A trembling lyre for every wind to sound.
I am a man set by to overhear
The inner harmony, the very tune
Of Nature's heart; to be a thoroughfare
For all the pageantry of Time, to catch
The mutterings of the Spirit of the Hour
And make them known; - -
En na een prachtige korte schildering van de jaargetijden die steeds met al hun heerlijkheid over hem heen zullen gaan, eindigt het gedicht aldus: men to know,
Women to love are waiting everywhere.
Als bewijs voor het sterk-sociale element in deze poëzie moge ook gelden wat Menzies, een van de sprekenden in St. George's Day, (uit ‘Fleet Street Eclogues, 2nd Series’) zegt: I cannot see the stars and flowers,
Nor hear the lark's soprano ring,
Because a ruddy darkness lowers
For ever, and the tempests sing.
I see the strong coerce the weak,
And labour overwrought rebel;
I hear the useless treadmill creak;
I see the loafer-burnished wall;
I hear the rotting match-girl whine;
I see the unslept switchman, fall;
I hear the explosion in the mine;
I see along the heedless street
The sandwichmen trudge through the mire;
I hear the tired quick tripping feet
Of sad, gay girls who ply for hire.
Zeer mooie balladen zijn ook o.a. A Ballad of Heaven, A Ballad of a Coward, A Ballad of a Nun (waarin een non, verlangend naar de groote stad en een leven van hartstocht, haar klooster ontvlucht en vermoeid in haar klooster teruggekeerd daar een zuster vindt in haar eigen gedaante die al dien tijd haar werk heeft gedaan en Maria blijkt te zijn - het verhaal van Beatrijs) en A Ballad of Lancelot. Een lang, prachtig en gruwelijk gedicht is The Ordeal (uit The Last Ballad and Other Poems). In dit godsoordeel moet Bertha, de vrouw van Hilary, haar onschuld bewijzen. Hilary heeft namelijk gezien hoe zijn vrouw aan Godfrey een ring gaf en van hem een kus op haar voorhoofd ontving. Godfrey vertelt naar waarheid hoe hij en Bertha als kinderen elkaar liefhadden, hoe hij haar toen een ring gaf dien hij van zijn moeder had gekregen en dien hij nu terug kwam vragen bij zijn vertrek naar verre landen. In een tweegevecht wordt Godfrey bij louter toeval en geluk door Hilary's lans gedood, en nu moet Bertha, niettegenstaande haar verhaal bij afzonderlijke ondervraging in alle opzichten overeenkomt met dat van Godffey, en het duidelijk is dat er niets ernstigs tusschen hen is geschied, haar onschuld bewijzen door op de gloeiende ploegscharen te loopen. En nu komt het vreeselijke: The farriers
Aglow, begrimed and moist with smoky sweat,
Their ready pinchers on the coulters clasped
And plucked them forth, sprinkling the dewy green
With jets of dying embers. Placed apart
At intervals irregular, the nine
Deep notes of carmine pulsed in unison
Upon the hissing turf. Trumpet and drum
Announced the ordeal; then softly raised
A funeral dirge as Bertha, breathing quick,
Set out upon her march. She placed her foot,
Her naked buoyant foot, dew-drenched and white,
She placed it firmly on the first red edge
Leapt half her height, and with a hideous cry
Feil down face-foremost brained upon the next.
De koning Emanuel moet op Hilary's aandringen Bertha volgens het godsoordeel tot echtbreekster verklaren, hetgeen hij met grooten weerzin op doffen toon doet. Bertha wordt daarna op 't marktplein verbrand: And white the harlots and the prodigals
Jested and danced about the blazing corpse,
The moon, dispersing delegated light,
Behind the City stealthily arose;
And, fresh with scent of meadow-hay new-reaped,
The land-breeze bore to many a mariner,
Outward or homeward bound, the sweetest news,
Across the sounding threshold of the sea.
Het ‘delegated’ licht van de maan behoort tot die gezochte en precieuse uitdrukkingen en wendingen die nu en dan in Davidsons poëzie voorkomen. - Hoe zacht hij soms zingen kan moge blijken uit net eind van Serenade (‘New Ballads’): Deep and sweet she sleeps,
Because of her love for me;
And deep and sweet the peace that keeps
My happy heart in fee!
Peace on the heights, in the deeps,
Peace over hill and lea,
Peace through the star-lit steeps,
Peace on the starlit sea,
Because a simple maiden sleeps
Dreaming a dream of me.
Het rustig-monotone en melancholisch-mijmerende hiervan is zoo mooi als de zachtste verzen van Tennyson. Het gedicht London (‘Ballads and Songs’) her- | |
[pagina 136]
| |
innert in rythme en ook hier en daar in geluid aan Tennyson's heerlijke lied uit The Princess, aanvangend ‘The splendour falls on castle walls’. Het zij mij vergund tot slot aan te halen wat William Archer aan het eind van zijn opstel over John Davidson zegt: ‘Mr. Davidson has imagination, vision, thought, passion, eloquence and melody. He is a humanist in the best sense. Nature he loves, but it is an accessory to, not a refuge from, human passion. One may not always agree with his thought, one cannot always admire his workmanship. But he has the root of the matter in him; the world is alive to his eye, language is alive on his lips; and he is withal a strong free spirit, untrammelled by cowardice, pedantry or cant’. Vooral met de laatste woorden heeft Archer Davidsons wezen uitstekend weergegeven: vrij van alle lafheid, verwaandheid of gehuichel. Zijn poëzie is die van een sterk-willend, sterk-voelend en eerlijk man. John Davidson werd 11 April 1857 te Barrhead in Renfrewshire geboren, en werd opgevoed aan de Highlanders Academy te Greenock, vanwaar hij naar de hoogeschool te Edinburgh ging. In April van dit jaar verspreidden zich geruchten omtrent de geheimzinnige verdwijning van den dichter. Spoedig daarop bleek dat hij zelfmoord had gepleegd; ziek, ontgoocheld, arm, verwaarloosd en walgend van 't bestaan. Na zijn dood werd er een brief gevonden, aanvangend: ‘The time has come to make an end’, en opgenomen in den posthumen bundel Fleet Street, onlangs verschenen bij Grant Richards. EDWARD B. KOSTER. |
|