Den Gulden Winckel. Jaargang 8
(1909)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKeurMoeder, door Anna van Gogh-Kaulbach (Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, Amsterdam).De serie ‘Nieuwe Romans’ van bovengenoemde Maatschappij zet goed in. Eerst dat mooie ‘Huis vol Menschen’ en nu dit boek, dat wij niet aarzelen te rangschikken onder de beste romans der laatste jaren. Te aangenamer is ons dit getuigenis, wijl wij ons voor eenigen tijd verre van gunstig meenden te moeten uitlaten over den vorigen roman dezer schrijfster: Rika. Dat dit boek, naar wij zien, thans in tweeden blijkbaar onveranderden drukGa naar voetnoot1) in dezelfde uitgave als ‘Moeder’ verschenen is, vinden wij jammer en niet getuigend van veel zelfkennis der schrijfster. Daarentegen Moeder is een voortreffelijk boek. En in zooverre kunnen wij Rika apprecieeren als het der schrijfster tot broddellap gediend heeft ter oefening in een litteratuur-soort waarvan haar vroegere tendenzieuse romans zeer verre staan. Wat is dat wondere geheim toch van een goed boek? Je leest het en er gebeurt iets vreemds | |
[pagina 122]
| |
in je. Je wordt zoo licht en zoo blij - dat je telkens onder je dagelijksche bezigheden opstaart, prettig-verrast, en je te binnen poogt te brengen wàt van dat prettige dan ook weer de oorzaak is. Tot je het weet, inééns weer: o ja, dat boek... Bij de meeste boeken ondervindt je dat niet; een bewijs dat er slechts weinig goede boeken geschreven worden. ‘Moeder’ behelst de geschiedenis van een vrouw, die, weduwe geworden, een pension begint, om haar kinderen een goede opvoeding te kunnen geven. Zij slaagt daarin, maar... met opoffering van haar mooiste illusies. Zij droomde zich, steeds veel voor haar kinderen te kunnen zijn doch de dagelijksche beslommeringen van 't materieele leven vervreemden haar van die kinderen meer en meer, en als zij ten laatste staat bij het lijk van haar jongsten zoon (de jongen heeft zich dood geschoten) tracht zij tevergeefs te peilen in het raadsel van zijn zieleleven, dat voor haar verborgen bleef. Dit alles doet zoo tragisch aan, omdat het zoo sober, zoo niets bedácht is. Wat er bij Jeanne Reyneke van Stuwe dik bovenop is gelegd (men zie de hier volgende recensie van ‘Achter de Wereld’) heeft zich bij Mevrouw van Gogh natuurlijk ontwikkeld; er is niets onwaarschijnlijks, niets gechargeerds en ook niets troebels in haar verhaal. Er is een schoone harmonie in. Aanmerkingen blijven te maken. Ik doe dat hier echter niet graag; spoor liever tot lezen aan. In haar woordvormingen vind ik de schrijfster nog niet altijd even gelukkig; er is een m.i. te methodisch gebruik van tot verbum gemaakte adverbia, als kalmde, grappigde etc. Werkwoord-vormen als ‘blijdde’, ‘witte’ etc. zijn bepaald smakeloos. Evenzoo: ‘aarzel-zegde’, ‘juich-vroeg’ etc., wat niets méér uitdrukt dan aarzelde, vroeg juichend etc. Wat beteekent verder: ‘wonderde Jo?’ Is ‘in ongeduldige wacht’ beter dan ongeduldig wachtend? Ik ben niet tegen neologismen. Maar dan moeten ze iets uitdrukken en dat doen ze hier bijna nergens. Toch is ook in dit opzicht Moeder veel soberder dan Rika en wordt een zoo voortreffelijk boek als 't hier besprokene er slechts weinig door geschaadGa naar voetnoot1). G. v. E. |
|