Russische letteren
XI.
DEN 20sten Maart vierde Rusland den 100sten geboortedag van Gogol. Dit was meer een intieme herdenking; de eigenlijke feestelijkheden vonden een maand later plaats, bij de inwijding van het Gogol-gedenkteeken in Moskou. Wel zijn de tijden veranderd. In 1852 werd Toergienef bevolen Petersburg te verlaten omdat hij Gogol een groot man durfde noemen, en nu wordt de beroemde Rus officieel gehuldigd. Helaas zijn niet veranderd de toestanden die door den grooten schrijver werden gehekeld. De Revisor en de Doode Zielen zijn nog altijd even actueel, en vermoedelijk zullen ze dit nog eeuwen blijven.
Gogol is de schepper geweest van het Russische realisme in den roman en op het tooneel. Hij is meer dan eenig ander schrijver doordrongen van het grosze Mitleid, zooals de Duitschers het zoo goed uitdrukken. Dit is trouwens een van de kenmerken der Russische realisten, en zeer zeker is het dat dit grosze Mitleid den dichter naar lichaam en ziel heeft geknakt in zijn laatste levensjaren.
De Russische criticus Eichenwald geeft in zijn studies over Russische letterkunde een belangrijk artikel waarin hij ons de tragische figuur van Gogol voor oogen stelt. Hierin lezen we hoe sterk hij zich was bewust van zijn gevoel van verantwoordelijkheid. Gogol geloofde dat God hem rekenschap zou vragen van de gehoonde, beleedigde menschheid die hij in zijn werken had voorgesteld. Hij wilde hiervoor boete doen; hij wilde die bladzijden vernietigen en in de plaats iets heerlijk schoons geven, - doch dit was hem onmogelijk. Zijn kunstenaarsoog bespeurde alle kleinzieligheden, alle vlekken die de menschheid aankleven. En dit was zijn ziele-tragedie. Hij werd bang voor de gedaanten die hij zelf had geschapen. Hij heeft met vuur gespeeld. Onverbiddelijk, onbarmhartig in zijn spot, ontdekt hij in elke ziel wat laags, wat gemeens. En die tallooze doode en verharde zielen vormen tezamen een gruwzaam geheel; een sombere stemming wordt opgewekt bij den lezer, die zich afvraagt of Gogol dan alle geloof in de menschheid heeft verloren.
Een diepe smart ligt in den spot van Gogol verborgen. Zoo in het voortreffelijk tooneel van den Revisor, als de gouverneur van de stad zijn masker afrukt. In zijn radeloosheid verneemt hij reeds den hoonlach die hem uit gansch Rusland zal tegenklinken, en hij begrijpt dat ze hem tot den held van een comedie zullen maken.
Gogol doet lachen. Van elk mensch toont hij den belachelijken kant. Als we zijn figuren op het tooneel zien, schateren we het uit. Meedoogenloos is hij in zijn spot. Een enkele maal doet hij een poging om zich in een ander genre te begeven. Dan dringt hij door in het verleden en de sprookjes-wereld van zijn klein Russisch volk, doch hier wordt hij dikwijls overdreven en langdradig. Ook de mystiek kon hem niet redden. Hij leed onbeschrijflijk; hij gevoelde het schoone en vermocht dit niet weer te geven in een menschelijke gestalte. We beseffen hoe zwaar deze homme qui rit heeft geleden, want is het geen drukkende last om te moeten laten lachen als men zelf somber en ernstig is gestemd?
In Berlijn woonde ik eens een voortreffelijke voorstelling bij van de Revisor. Het publiek schaterde het telkens uit; misschien was het verbeelding, maar ik meende op menig gelaat van de talrijk aanwezige Russen slechts een weemoedigen glimlach te bespeuren. Mogelijk waren ze te veel doordrongen van het droeve feit: dat nu, na ruim zeventig jaar, de Revisor nog weergeeft de Russische werkelijkheid met haar ‘voor de heele wereld zichtbaren lach en haar door de wereld niet gekende tranen’.
Van de moderne schrijvers is een en ander uitgekomen dat de vermelding waard is.