Den Gulden Winckel. Jaargang 8
(1909)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen Nederlandsch volksboekVERSCHENEN is als nr. XI van de ‘Nederlandsche Volksboeken’, opnieuw uitgegeven vanwege de Maatschappij der Ned. Letterk. te Leiden,Ga naar voetnoot1) De historie van den Verloren Sone. Deze herdruk, versierd met zeven afbeeldingen, is bezorgd door Dr. G.J. Boekenoogen, naar den Antwerpschen druk van Godtgaf Verhulst uit 't jaar 1655. Achter den herdruk volgen, volgens 't plan van deze serie-uitgaaf, ‘Bijlagen’, bestaande uit bibliografische vermeldingen en bizonderheden; iets over | |
[pagina 101]
| |
de literatuur betreffende dit volksboek, en aanteekeningen betreffende den herdruk. Dit tijdschrift is niet de plaats om over deze overigens zoo belangrijke bijlagen nadere bizonderheden mee te deelen. Alleen zij hier vermeld dat 't hollandsche volksboek 'n verkorte bewerking is van 'n fransche Moralité; en deze is weer uit 't latijn vertaald. Misschien was deze Historie van den Verloren Sone eigenlijk bestemd voor vertooning met marionetten. Proeve van illustratie uit ‘De Verloren Sone’.
Zooals meer gebeurde in de oude volksboeken, worden in dit stuk de dramatische gedeelten die op rijmGa naar voetnoot2) zijn, afgewisseld door korte proza-stukjes. Hierin wordt dan telkens de veranderde situatie beschreven. Al dadelijk wordt in 'n inleidend woord meegedeeld waarover ‘dese navolghende Historie’ handelt: ‘Ons wort beschreven int H. Evangelie dat op een tijt was een Vader des huysgesins, een machtich man van goede: Welcken machtigen man oft Vader des huysgesins twee sonen hadde, vanden welcken die ionckxste geheeten wort den verloren Sone ende dat met redenen’. We zijn dan getuige van 'n onderhoud tusschen ‘Den Vader’, ‘D'oudtste Sone’, en ‘Den verloren Sone’. Tusschen deze twee broers die zoo kwalijk bij mekaar passen, gaat 't daarbij niet erg minzaam toe, hoewel de vader telkens beproeft den twist te bezweren: ‘maeckt gheen discoort’. 't Eind is echter dat ‘Den verloren Sone’, die er voor bedankt zijn ouderen broer ‘subieckt’ te zijn, verklaart z'n eigen zin te zullen volgen. Hij had zichzelf al geteekend met de woorden: Ick ben veel te wulpschen spruyte
Ende die ionckheyt moeter uyte.
En nu heet 't: ... ick wil voordane frequenteren.
Der ionghen rivagie
Metten schoonen vrouwen triumpheren
Hossen, bossen, ende ghenuchte hanteren
Wient lief is oft leet
Adieu, van my en hebdy anders gheen bescheet.
Evenals ‘Elckerlyc’ zien we ook hem ‘onder 't Roeckeloos gheselschap’. Z'n vrienden zijn ‘Die Roeckeloose’ en ‘'t Verdorven kint’ met wien hij ‘int Bordeel ghinck’. We zien hoe hij daar z'n geld verteert, zoodat hij er zelfs toe komt juweelen en zilverwerk van z'n vader te stelen. En als ook dat ‘altemale omghebracht’ is, gaat hij naar z'n vader, en eischt zijn deel van diens goed. Als hij dat heeft ontvangen gaat hij verheugd heen: Noyt kint van Vader en ginck
Met sulcken ghenoechte.
Dan hooren we ‘Hoe den verloren Sone al zijn goet onnuttelycken met dobbelen ende lichte vrouwen overbrenght. En hoe hem die vrouwen naeckt ontcleeden, ende wech iaechden’. Die vrouwen waren ‘De Weerdinne’, bijgestaan door ‘Lustich gheestken’ en ‘Lodderlijck dierken’. Evenmin als ‘Elckerlyc’, vindt ‘Den verloren Sone’ eenige hulp of troost bij z'n vrienden. Heel plastisch drukt ‘'T verloren kindt’ zich uit: ‘Niet een mijte in vieren ghesplet’ wou die 'm leenen, en de ander verklaart: ‘Leen ick u een mijte quade doodt moet ick sterven’. Uit gebrek was hij nu genoodzaakt zich te verhuren ‘om de Verckens te bewaren’. Van grooten honger at hij zelfs ‘met de Vercken’. Nu komt 't berouw, en besluit hij naar z'n vader terug te keeren. Deze neemt hem vol vreugde weer in genade aan. Er zal ‘een groot Feest ende maeltijdt’ gehouden worden. ‘D'outste Sone’ die eerst weigert daarop te verschijnen, wordt door den vader tot andere gedachten gebracht. ‘Den verloren Sone’, vraagt dan ook z'n broer om vergiffenis. Ten slotte geven | |
[pagina 102]
| |
een vriend van ‘Den verloren Sone’ en de vader noch eenige wijze lessen over zonde en berouw. In 'n korte epiloog wordt de historie ‘moralijck’ verklaard. ‘Soo wort Godt verstaen by den Vader: ende by de twee kinderen, twee manieren van menschen in der werelt’: de deugdzamen en de zondaars. ‘Die spijse der verckenen, dats sijn de duyvelen. Daer sy hen begheeren mede te versaden, dat zijn de sonden. Het vremde verre landt van Godt daer sy in woonen, dat is, de stadt der sonden’. ‘Ende ghelijck als den Vader alsoo den Sone ontfanghen heeft, zijn misdaet verghevende, ende hem ghefeesteert. Alsoo ontfanght onsen Heere de sondaers die tot hem keeren, ghelijck gheseyt is, die ontfermherticheydt doende ende d'eeuwich leven belovende ende ghevende’. Proeve van illustratie uit ‘De Verloren Sone’.
't Mag eenigszins vreemd genoemd worden, dat in dezen epiloog ook niet met nadruk de beteekenis van den ‘vrient’ wordt verklaard. Immers, toen ‘den verloren Sone’ tot inkeer was gekomen en besloot weer naar z'n vader terug te gaan, zei hij ook ‘tot hem selven:’ Maer eerst wil ick eenen vrient toemaken
Die hem voor my bidden sal
Dat hy my vergeve mijn sondich misval
Dus gaen ick mijnen vrient toespreken
Die ick segghen sal alle mijn ghebreken.
En van dien vriend wordt dan meegedeeld, dat die ‘terstont tot sijnen Vader gegaen is vertellende hem de gheleghentheyt sijns Soons, den selven vader biddende dat hy sijnen verloren Sone sijne Vaderlijcke liefde ende ghenaede bewijsen wilde’. Men verwacht, na dit gelezen te hebben, in den epiloog 'n verwijzen naar priester en biecht. Na deze aankondiging wil 'k nog even van de gelegenheid gebruik maken, om deze zoo goed verzorgde uitgaven-reeks in de aandacht aan te bevelen van allen die belangstellen in de nederlandsche literatuur. P.L. VAN ECK Jr. den Haag. |
|