dit tooneelspel is vrij eenvoudig:: Lize, versuft onder het eeuwige zwijgen, woont samen met haar volwassen zusje, die haar dochter is. Echter bejegent deze haar onaangenaam, zooals men een kindsche, maar goedige oude vrouw behandelt. Een groote fout, wijzende òf op een gebrek aan smaak òf op een niet-weten hoe woorden doen op het tooneel, is het te-groote medelijden, dat de schrijfster heeft meenen te moeten wekken, door de grievende behandeling, die Lize van haar dochter ondervindt.
Suze la Chapelle-Roobol
Hierin heeft de schrijfster haar doel voorbij gestreefd. Al weet Dora, de dochter, niet, dat het haar moeder is, die ze zoo minachtend-goedig in de maling neemt, wij, in de zaal, weten dat wel, en hiermede heeft Mevr. la Chapelle veel te weinig rekening gehouden. Dit is erg jammer, want smakeloos-gewild is het, als wij bij het slot, waar de arme vrouw zich de levenslange boete oplegt van het zwijgen, altijd door, omdat ze niet bijtijds gesproken, heeft, omdat haar kind haar zou kunnen verwijten, dat ze zoo zwak is geweest zich zóó op [te offeren, tot de conclusie moeten komen, dat die dochter inderdaad geen medelijden met haar heeft, die haar dan ook werkelijk beloont met een schampere dankbaarheidsformule. Dit is zondigen tegen de poëtische gerechtigheid, niet omdat het karakter van het meisje niet zoo leelijk zijn kan, maar omdat de toeschouwer walgt van het onpoëtische der te onrechtvaardige wreedheid, daar hij het onverdiend lijden der moeder kent. Uit wat ik gezegd heb is de eigenlijke intrigue gemakkelijk te raden: De strijd tusschen de onderdrukte moeder en den eentonig-gelijkvormigen fatsoensmensch haar broer, wordt gewekt door het feit, dat Dora trouwen wil met een schilder, die geen genade kan vinden bij Jacob van Hoek. De moeder zal de toestemming afdwingen van dien familiegod. Zij, die afstand deed van alle geluk voor zichzelve, zal het veroveren voor haar dochter, die gedreigd heeft met den schilder te gaan samenwonen. In een groote scène gelukt haar dit, eigenlijk veel te gemakkelijk, als ze dreigt desnoods bij de politie te zullen zeggen, hoe haar broer haar eer redde. Van dien broer gaat geen tegenstand uit, wat de scène à faire gedeeltelijk bederft. Na haar overwinning zal ze voortgaan met het geheimhouden van haar moederschap, haar leven zal vervuld blijven van boete. Men zal nu begrijpen, waarom ik ‘Boete’ meerzeggend vind dan ‘Een Boete’. Het bijwerk, de typeering van
de fatsoenlijke familieleden, die allen vereenigd worden door hun angst voor den familiegod, is werkelijk zeer gelukkig geslaagd. Ofschoon het hier de plaats niet is in den breede uit te wijden over een dergelijk vraagstuk, mag ik niet nalaten erop te wijzen, dat Mevr. Betty Holtrop-van Gelder, de hoofdrol op een wijze vervulde, die het recht geeft zich af te vragen, of het wel goed is, dat een tooneelspeelster zich zoo inleeft in hetgeen zij veraanschouwelijkt, dat tranen, echte tranen op haar wangen schitteren, en ze op is, dood-op van inspanning.
Ik ken, tot mijn spijt, nòch Mevr. Holtrop, nòch Mevr. la Chapelle persoonlijk, maar ik voel, dat de laatste de eerste groote dankbaarheid moet toedragen voor het op deze wijze spelen van Lize van Hoek. Toch is het twijfelachtig of een wereld-actrice, wat Mevr. Holtrop niet, is, zich zoo zou hebben laten gaan. Tooneelspelen is herscheppen en niet scheppen, lijdend handelen en niet handelend lijden. Wij hebben medelijden met de persoonlijkheid, die de auteur zich gedacht heeft, maar kunnen en mogen het niet hebben met de actrice, die deze voorstelt.
Dit stuk is een goed slot geweest van een seizoen, dat voor de dramatische letterkunde van ons volk niet onbelangrijk is.
SIMON B. STOKVIS.
Amsterdam, Mei 1909.