werk: Leiden des jungen Werthers. Werther gaat ten onder aan een gebroken hart, en pleegt zelfmoord. - En zoo sterk is de invloed van dit boek, dat er een soort van zelfmoord-epidemie in Duitschland ontstaat, en jonge lieden zich doodschieten met het boek van Goethe op hun boezem.
Was nu Goethe voor dit, zeker onvoorzien, gevolg van zijn boek verantwoordelijk te stellen?
Ik denk aan den invloed, in menigerlei opzicht door Ibsen en zijn meeningen over de positie der vrouw, de waarheid in het huwelijk en in het leven, geoefend; aan de levens-beklemming, in veel moderne boeken geopenbaard, en die onmiskenbaar neerdrukkend op velen gewerkt heeft. Ik denk aan het verschijnsel, dat wat auteurs voor bepaalde gevallen als onvermijdelijk aantoonen, door weinig dóórdenkende lezers al te licht gegeneraliseerd wordt en dan toegepast op hún geval. Een der door ons uitgegeven romans: Absolvo te van Clara Viebig heeft als hoofdfiguur een jonge vrouw, die, door haar moeder gekoppeld aan een ouden, rijken, groven boer (“vastgekoppeld”, want haar Roomsche kerk laat geen huwelijksontbinding toe) in den drang van haar jonge leven naar liefde en bevrijding er toe komt verschillende pogingen te doen om hem te vergiftigen; eindelijk slaagt, doch dan tevens den jongen man haar ziet ontvluchten, om wiens liefde zij alles waagde. Men heeft gemeend, dat dit boek zedelijke ontaarding zou kunnen verbreiden, en mij ernstig afgevraagd of ik dit kon verantwoorden als “goede lectuur?” -
***
Wat, zullen we nu tot deze opmerkingen en verwijten zeggen?
Niemand heeft ooit beweerd, dat Goethe met opzet, of zelfs onbewust, zelfmoord zou hebben gepredikt; dat Ibsen iedere vrouw, als zijn Nora, tot het verlaten van man en kinderen zou hebben opgewekt, en ik heb ook niet hooren betoogen, dat Clara Viebig's Absolvo te een aansporing zou bevatten tot echtgenoots-vergiftiging. Wat we in deze werken vinden is de naspeuring van bepaalde zielstoestanden en het effect van bepaalde omstandigheden en verhoudingen daarop. Zulk naspeuren, gaat het scherpzinnig, met psychologisch inzicht, moet de zielenaaktheid der menschen en hun levensverhoudingen ontblooten, en aldus veel aan den dag brengen, wat in strijd is met de conventioneele opvattingen en handelingen. Elke uiting, die uit de diepte van een menschelijke ziel is voortgekomen, en tot het diepste van een andere menschenziel spreekt, is altijd revolutionnair; hoe sterker en grooter een mensch, hoe sterker en grooter een kunstenaar, des te meer revolutionnair, bewust en onbewust. Werkende vulkanen hebben nog nooit het bouwsel van menschenhanden ontzien! Ons menschelijk bestaan is één blijvende en eindelooze worsteling tusschen opbouwen en vernietigen, zoo goed als heel het leven der natuur dit is. Wij moeten vastleggen en opbouwen; wij moeten ook telkens en telkens weer omverhalen en vernieuwen, of we slapen in; en wie het bestaande zoeken vast te houden door het nieuwe van zich af te jagen, worden toch ten leste door dat nieuwe achterhaald. Zelfs de R. Katholieke kerk is onderworpen aan die eeuwige wet der veranderlijkheid, en het orthodoxe Jodendom, dat meende zich schrap te kunnen zetten, heeft in de 19e eeuw ten leste haar eigen zonen uit de kerk verjaagd! - Toen Goethe den last van zijn schouders ging werpen, om kracht te herkrijgen voor de hem wachtende groote levenstaak, heeft zijn explosie een aantal levenszwakken medegesleept, zooals zwakborstigen weggaan in het gure jaargetijde. Ibsen's
bewustmaking van de vrouw als een eigen persoonlijkheid zou niet zoo hebben kunnen dóórwerken, als de tijd er niet rijp voor ware geweest; en nieuwe bewegingen sleepen nu eenmaal altijd ook velen met zich mede, wien het aan kracht ontbreekt om op eigen beenen te blijven wandelen; terwijl eindelijk, wie in Clara Viebig's Absolvo te niet een meesterlijke ontleding van den invloed van geldzucht en onbegrepen kerkgeloof op een weinig ontwikkeld, naar liefde dorstend wezen vindt, maar een aansporing tot vergiftiging er voor zichzelf uit haalt, tot die zwakke misdadigers-naturen behoort, voor wie in onzen àlles-drukkenden tijd de suggesties toch overal voor het grijpen liggen. Die tijd biedt zeer zeker voor velen heel wat moeite om het roer recht te houden; het gist en woelt zoo aan alle kanten en de rustelooze zee van onderzoek en toetsing vreet de hardste rotsen van onze veilige zekerheid weg. Te weten wat goed, te weten wat recht is; tusschen de eischen van abstracte, niets-ontziende gevoelens en gedachten en die eener nuchtere werkelijkheid vol van het “onmogelijke”, het noodig evenwicht te bewaren, vordert ontzaglijk veel van ons equilibrium. In zulk een tijd echter is niets ons zoo noodig als de kunst: goed te lezen en goed te verstaan, boeken geboren uit Echtheid en Eerbied. Zij leeren ons schiften tusschen het betrekkelijke en het eeuwige; zij leeren ons de diepten kennen van het leven, en geven ons aldus grondslagen voor ons bestaan, hoe revolutionneerend ze ook zijn mogen. In Echtheid-en-Eerbied-geboren kunst kàn niet schaden, tenzij hen, die beiden nog niet leerden verstaan en die aldus open zijn voor elken invloed, en in wie de beste kan verloopen tot kwaad. Maar wie zeker