van Stuifzand, vrij goedkoop. Over deze figuur strakjes echter iets meer.
Een ander gemis aan continuïteit, dat het organisch verband stoort, is het plotselinge van het faillissement. Wij weten wel, dat de zaken slecht gaan, wij voorzien wel een catastrophe, maar goed voorbereid is deze niet.
Nu volge een zakelijke inhoudsopgave: Matthijs de Sterke, die, voordat zijn vader, de klokkenhandelaar, failliet ging, voor dominé studeerde, woont met dezen en zijn vrouw en dochter in een vrij groote galanteriezaak. De zaken gaan slecht, vooral ook ten gevolge der concurrentie hun aangedaan door De Opgaande Zon, het groote Warenhaus naast hen. De directeur dezer inrichting wenscht den winkel van de Sterke bij zijn zaak te trekken, te meer daar het belendende perceel aan de andere zijde reeds door het Warenhaus is aangekocht. Als hij de Sterke komt bezoeken om eervollen aftocht voor te stellen aan den belegerde, wordt hij door een dwaas vertoon van welvaart-in-schijn ontvangen. Matthijs wil niet weg, begrijpt heel goed, dat Jensen den slechten toestand van zijn zaken kent, en hem alleen zoo vriendelijk behandelt, om de publieke opinie gunstig gestemd te houden voor zijn Warenhaus. Hij wil evenmin den strijd opgeven als erkennen, dat de zaken slecht staan. Directeur Jensen gaat onverrichterzake heen, en het heele gezin, de Sterke zelf, zijn kleinzielige, suiker- en lichtbesparende vrouw, zijn optimistische, haar vader aanbiddende dochter en zijn goedige, eenigszins kindsche vader, staan te drukken tegen de buil, die de inspringende muur van De Opgaande Zon in hun huis maakt. Het tweede bedrijf speelt een tijdje later, op een Zondagmorgen, een kouden sneeuwdag. Anna Maria, de vrouw van Matthijs, en zijn vader zijn naar de kerk, en hij zelf leidt een bestuursvergadering van de rederijkerskamer waarvan hij voorzitter is. Zijn vrouw, zuur-gestemd ten opzichte van zijn letterlievende uitspanning, komt thuis, en het bestuur vlucht, met den als een Justus van Maurik-Jood getypeerden secretaris Stuifzand incluis. Wij merken verder, dat Matthijs zijn toevlucht in speculatie gezocht en het geld verloren heeft, dat zijn buurvrouw, de moeder van den schoolmeester en van een kreupel, zwakzinnig dochtertje, hem leende. De schoolmeester meent de Sterke op gebrek aan
verantwoordelijkheidsgevoel te moeten wijzen, doch als Matthijs hem in een - bijzonder mooi geschreven - gesprek iets heeft laten zien van zijn innerlijk wezen en van zijn schijnvroolijkheid, verbergend zijn teleurstelling-in-alles, worden zij weer goede vrienden. De Sterke lacht alle bekommernissen weg, vermaakt zijn dochter, door een deurwaarders-exploit te gebruiken als zool in zijn stukke schoenen, en gaat uit om uitstel te vragen van een bizonder lastigen schuldeischer. Al schijnt het, dat hij zich weinig heeft bekommerd om de verwijten die men hem gedaan heeft naar aanleiding van zijn speculatie, toch dwaalt hij den ganschen dag rond in de sneeuw, niet wetend wat te beginnen, bijna op het punt zelfmoord te plegen door zich te werpen onder een van de vele electrische treinen, die hij in morbiede opmerkzaamheid langs den overweg ziet snellen, waarvan de baanwachter, denkend dat in zulk hondenweer toch niemand overloopen zou, de sluitboomen omhoog had gelaten. Uitgeput komt hij bij zijn vriend Stuifzand aan, die hem verpleegt met Joodsche goedhartigheid en hem naar huis brengt, zonder een flesch punch te vergeten, welke de vroolijkheid erin zal brengen. Intusschen is daar veel gebeurd: Anna Maria, de zwakke, lage vrouw die den man verraadt, heeft Jensen telephonisch tot een bezoek uitgenoodigd. Sonja, doodelijk ongerust over het onverklaarbaar-lange wegblijven van ‘domineetje’, zooals ze haar afgod schertsend gedoopt heeft, ontvangt den zakenman, die in het bezit is van een pretentie op haar vader, welke zij, als procuratie-houdster, zoo maar, zonder kennis van de wetsbepalingen voor den wissel, de wereld heeft ingestuurd.
Jensen wil het failliet niet, biedt aan den boedel over te nemen, als de Sterke zelf in de zaak als afdeeling-chef wil komen en Sonja, met haar mooie oogen, als verkoopster voor de heerenartikelen. Sonja weigert zooals haar vader vóór haar. Zij is gekwetst over het voorstel, ongerust over haar vader, beangst om wat komen gaat. Anna Maria heeft Jensen niet ontvangen omdat ze over maagpijn klaagt, die de arme met jenever wil genezen. Even komt er weer een geluksmoment in Sonja's ziel als de schoolmeester haar vader prijst en haar zijn liefde verklaart, waar de grootvader slapend bij zit. Later vertelt die grootvader haar treurige dingen van het leed, dat hij ondervond toen hij failliet was gegaan.
Toen Jensen vertrok en zij hem met de petroleumlamp bij wilde lichten heeft deze dat geweigerd, indachtig aan een brand, die in De Opgaande Zon ontstond door het omvallen van een lamp. Eindelijk komt Matthijs thuis met Stuifzand, met de punch. Anna Maria is heel vroolijk, de buurvrouw en haar zoon komen meedrinken, het kreupele meisje blijft boven, alleen, in slaap. Men speelt kaart en is op zijn gemak. Alleen Anna Maria is bangvroolijk, en Matthijs vertelt langzaam, hortend van zijn tocht, van de koude en van den baanwachter die sliep en de treinen die voorbijsnelden in woeste vaart. Sonja begrijpt haar vaders voornemen, zij gist de oorzaak van de vreemde vroolijkheid van haar moeder. De altijd zoo opgewekte man, die met scherts alle zorgen verdrijft,