‘O, waarom trapt gij mijn algroote ziel
Gij menschen, met uw slechte, domme leven....’
Afgezien echter van alle gekheid waartoe het opgeblazen, valsch gevoel van dezen verdwaasde geleid heeft, moet geconstateerd worden dat letterlijk op iedere bladzijde malligheden voor 't grijpen liggen. De eenvoudigste taal- en maatbeginselen zijn den schrijver vreemd. In 't allereerste ‘gedicht’ stuit men al dadelijk op:
‘De wegen waar mijn denken droomrig gaan [? v.E.]
waar ‘denken’ dus blijkbaar als een meervoudsvorm bedoeld is. Maatgeknoei vindt men in den laatsten regel, op dezelfde bladzij, alwaar wij door een veelbeteekenend boogje verzocht worden de twee woorden mij arme saam te brabbelen tot het barbaarsche mjarme, in analogie met blz. 31, waar de gansche als dgansche gelezen moet worden. Op blz. 2 schrijft de heer Bordewijk 'plaats voor inplaats, omdat de maat dit eischt; deze gemakkelijke manier past de schrijver trouwens systematisch toe, met een brutaliteit die confuus maakt. Zoo op bladzij 3:
En in mijn hoofd waar 'dachten deinend droomen.
Op blz. 29 komt de welluidende vorm aang'zichtsbloed voor; op blz. 37 wond'lijk voor wonderlijk; op blz. 46 'val voor beval, op blz. 55 'zicht voor gezicht; op blz. 59 koom'de voor komende, 'hemelt voor verhemelt, 'woog voor bewoog.
Maar het fraaiste staaltje van deze afkap-methode vindt men op blz. 37, in een Ode aan den Rhijn:
Gij. Rijn, uw stroom is stout, uw water ‘eindig diep...
waar 'eindig blijkbaar staat voor oneindig en de schrijver dus precies het omgekeerde zegt van wat hij bedoelt!
Toch acht ik deze methode voor den heer Bordewijk wel aanbevelenswaard, mits hij ze slechts nog wat algemeener toepasse. Ik lees b.v. op blz. 3:
Mijn lippen preev'len zachte vrome beê.
Waarom zou de heer Bordewijk in een volgenden bundel (of in een 2en druk van dezen eersten!) nu niet liever aldus schrijven:
Mijn 'pen 'len 'te 'me beê.
Of nog liever:
Of nog liever..... heelemaal niets?
Want ja, de móóiste bladzij in dit boekje is toch eigenlijk blz. 70; de dichter heeft daar blijkbaar in die mate van extaze verkeerd, dat hij geen woorden meer spreken kon, niets beters te doen wist dan zijn stotteringen uit te drukken door zes regels streepjes.
***
Misschien vragen sommigen waarom ik aan dit prulwerk zoo veel woorden wijd? Omdat ik in den heer Bordewijk niet een enkeling zie, maar een vertegenwoordiger van een geheele klasse jonge ‘dichters’, die - zonder waarlijk met den goddelijken kus der Muze op het voorhoofd te zijn gekust - zich dichter wanen, daardoor hun bestemming mis loopen, geestelijk en maatschappelijk verwilderen, en ons, het publiek, met hun meestal slappe en bloedlooze, een enkele maal tragisch-belachelijke bundels vol valsch of conventioneel sentiment vervelen en ergeren.
De heer Bordewijk zij voor dezen allen een afschrikkend voorbeeld.
GERARD VAN ECKEREN.