een geestdriftig aanhanger van Mach en Avenarius, maar toen hij zich begon bezig te houden met ethische problemen, keerde hij zich tot Kant. Met veel muzikaal genie begiftigd bewonderde hij Wagner en Beethoven. Zijn krachtig zedelijke natuur deed hem het dualisme van Plato liefhebben, en voor het Christendom had hij, de Semiet, de opperste vereering. Idealist zooals weinigen heeft hij het leven niet kunnen dragen; in 1902 sprak hij het uit: ‘Es gibt drei Möglichkeiten für mich: der Galgen, der Selbstmord und eine Zukunft, welche so glänzend ist, dass ich sie mir gar nicht auszudenken traue’. In 1903 heeft hij zich van het leven beroofd.
Wat de drie-en-twintig-jarige denker ons heeft nagelaten zijn twee werken: Geschlecht und Charakter (waarvan reeds de 8e editie bij Wilhelm Braumüller te Weenen en Leipzig het licht heeft gezien) en: Ueber die letzten Dinge (bij denzelfden uitgever).
Allereerst heeft Weininger zich bezig gehouden met het probleem van de sexualiteit. In iederen mensch zijn manlijke en vrouwlijke celelementen voorhanden, die hij resp. arrhenoplasma en thelyplasma noemt. Bestond een individu enkel uit het eerste, dan ware hij, physiologisch gesproken, de ideale man (M), in het tegengestelde geval de ideale vrouw (V). Beiden komen in werkelijkheid niet voor, ieder mensch is een mengsel van het een en het ander. Maar juist dit is de reden waarom een persoon naar vereeniging met een andere bepaalde persoon streeft: wat den een aan M of V ontbreekt wil hij door den ander completeeren. Op de homosexualiteit werpt deze theorie een verhelderend licht: zij is dáar waar het individu zoo uit M en V is gemêleerd, dat de sexegrenzen er door vervaagd zijn en een man zich achter een vrouwelijke verschijning of een vrouw zich achter een manlijke verbergt. Ook de emancipatorische bewegingen, die in de historie periodiek schijnen op te treden, vinden hare verklaring in een abnormale afwijking van het zuivere vrouwentype, zooals anderzijds de verwijving der mannen heenduidt op te sterken invloed van het in hen aanwezig V. Psychologisch wordt de vrouw gekarakteriseerd door het onklare, het verwarde in haar denken. De inhouden der bewustheden zijn dezelfde bij beide geslachten, maar bij den man komen zij voor in meer gearticuleerden vorm, bij de vrouw verkeert alles in ‘het henidenstadium’. In overeenstemming hiermede is de vrouw zinlijker, ‘V ist nichts als Sexualität, M ist sexuell und noch etwas darüber’. Dit komt ten slotte hierop neer, dat V geen ziel heeft, zij is geene persoonlijkheid, van logika, van ethiek heeft zij geen begrip. De moderne zielkunde zonder ziel is er speciaal een van de vrouwen, gelijk ook de stemmingskunst onzer dagen op de verwijving van onze cultuur henenduidt. - Verder laat Weininger zien hoe er, psychologisch gesproken, twee typen van vrouwen zijn: de moeder en
de deerne. Voor de moeder is het kind hoofdzaak, voor de deerne daarentegen haar omgang met den man. Ook de moederlijke liefde is zuiver instinct, amoreel, buiten de ethische spheer geworteld: wat hieruit blijkt, dat zij het kind blijft omvatten of het een heilige is geworden of een schurk. De man vergeldt der moeder haar diensten aan de soort door de moreele en sociale verheffing die hij haar, in tegenstelling met de deerne, gunt. De deerne wil slechts macht, zij eischt de adoratie van haar empirisch ik, hierin doet zij denken aan avonturiers in politiek, waarvan Weininger het type vindt in Napoleon Bonaparte. De coquette is ten halve deerne, zij zoekt dat wat de deerne vindt.
Eigenaardig is Weiningers opvatting van de hysterie: V is louter sexualiteit, maar op vrouwen kan hetgeen de man en de maatschappij waardeert zulk een indruk maken, dat er een vreemde macht als een wig in haar wezen schijnt gedrongen, de persoonlijkheid splitst zich: ‘die organische Verlogenheit des Weibes’. Wat het eigene, het echte aan haar is breekt dan in de krisis door en wordt juist als de vreemde macht gevoeld.
Weininger is van oordeel dat sexualiteit en erotiek geheel verschillende zaken zijn. Alleen de vrouw kan ze verwarren, de man allerminst. Alle erotiek is platonisch, begeerteloos. Zij maakt het beminde wezen tot een ideale figuur, de man leent aan de geliefde hetgeen hij voortreffelijk vindt in zich zelven. Hoe schijnbaar verheffend dit doen ook zij, het is niettemin miskenning van de persoon waarop het zich richt: zoo is het even onzedelijk als de sexualiteit die een mensch verlaagt tot een object. En dit is het tegendeel van alle ethische gezindheid, die rust in eerbied voor de Mensch-idee, voor het intelligibele ik, voor ons onvergankelijk Wezen. In ieder is het eeuwig Leven van het Nieuwe Verbond. Maar hoe komt dit tot de degradatie waarvan ons empirisch zijn getuigt, hoe komt het tot de zonde? Hoe is de volheid vervallen tot het niet? Ziehier het oerprobleem dat onoplosbaar is in deze aardsche existentie. Maar vast staat dat wij hier uit zijn en niet-zijn, uit passieve materie en uit actieven vorm zijn opgebouwd. D.w.z. allereerst de man. Want V is zonder meer materie, daarom chaos en heeft ordening in haar henidendenken noodig van hem die in zijn zuiverheid het beeld van God is. De vrouw is de objectiveering van ‘den bösen Wille des Mannes’; toen hij sexueel werd schiep hij zich de vrouw. Daarom is zij de laatste tegenstandster van hare emancipatie, toch moet het