Willem Kloos
Men heeft het dezer dagen in de couranten kunnen lezen, dat de dichter Willem Kloos den 6en Mei zijn vijftigsten verjaardag heeft gevierd. Bloemen en felicitaties zijn den jubilaris ‘toegestroomd’ van alle kanten - hoe zou dan de winckelier het kalotje op zijn kruin durven houden? Een eerbiedig eind achter zooveel edele en vernuftige geesten op het gebied van wetenschap en kunst komt hij - nederig zetbaasje - ‘Neerlands grootsten poëet’ op zijn manier het compliment van den dag brengen....
Aan de bijna dweepzieke vereering, die uit de ‘hulde-betuigingen’ van enkele onzer dagbladen gesproken heeft, wenschen overigens wij voor ons deel niet mede te doen. De ‘Personen-cultus’ van onzen tijd heeft voor wie in het wereldgebeuren, dus allermeest in de ontplooiing van het geestelijk bewustzijn, iets meer ziet dan wat ervan aan de oppervlakte tot uiting komt, deze eenzijdigheid, dat de blik er in den regel te veel door gevestigd blijft op die oppervlakte, te weinig doordringt tot de geestelijke eenheid achter alle ding, den verborgen, ‘ondergrondschen’ drang, de Bevelende Stem ten opzichte waarvan ook de voortreffelijkste mensch in zijn volledige geestesgesteldheid niet dan de trouwe Gehoorzamer is.
Aan Kloos heeft onze letterkunde ongetwijfeld veel verplichting, niet alleen om wat hij, scheppend, zelf aan haar toevoegde, maar ook om wat hij als leidende persoonlijkheid voor haar ontwikkeling heeft gedaan. Nochtans, Kloos, op zijn beurt, was de geleide, de man die geboren werd in een tijd die hem maken moest tot wat hij op een zeker stadium is geweest. Zoodra deze drang van buiten af verviel, de literatuur in de nieuwe banen voortgleed, de natuurlijke wisselwerking verslapte, bleek Kloos niet in staat tot verwerkelijking van datgene waartoe hij door zijn aanleg geroepen scheen.
Dit te constateeren is niet zijn verdiensten verkleinen. Zoolang de schoonheid zich niet per pond laat afwegen, blijft het genoeg - als Kloos - enkele verzen geschreven te hebben die tot het meest waardevolle te rekenen zijn waarmede een man zijn volk kan verrijken. Dat Kloos daarenboven nog veel ander goeds ‘tot stand’, neen tot ontwikkeling bracht, welk goed niet meer of minder dan een geheele literatuur-vernieuwing inhoudt - zie, dat is iets waarvoor allen, die in en door die vernieuwing leven, hem hart'lijken dank verschuldigd zijn.
GERARD VAN ECKEREN.