| |
Letterkundig leven uit de april-tijdschriften.
Groot-Nederland.
Wij hebben in den laatsten tijd zelden een stuk van zulk een overtuigende psychologie gelezen als Emants' Tooneelspel ‘Fantasie’. Karel van de Woestijne geeft ‘Verzen bij den aanvang der Lente’; ook P.N. van Eyck en Richard de Cneudt dragen verzen bij. In een artikel ‘Nieuwe Stroomingen’ behandelt Frans Coenen uitvoerig het boek van Adama van Scheltema.
De poging van den schrijver om de ‘categorieën van het algemeene en het bijzondere’ ten bate eener algemeene aesthetiek aan te wenden tot een doorgaande scheiding van mooi en leelijk, kan men gevoegelijk mislukt rekenen.
Minder scherp ziet Coenen m.i. waar hij Scheltema's bestrijding van ‘l'Art pour l'Art’ goedkeurend memoreert, eigenlijk zonder critiek. Coenen zelf kan het met S. hierin niet eens zijn, tenzij met verloochening van eigen werk. Ook geeft Coenen den heer S. m.i. wel wat te veel eer door toe te geven dat deze ons met zijn uitspraak ‘Kunst is geen passie; kunst is “gewezen” passie enz.’ iets geleerd zou hebben dat we ‘misschien wel wisten, maar meer dan half vergeten waren’. Kom, meneer Coenen, als u dat ‘half vergeten’ was, dan zou dat in uw boeken gebleken zijn. Zulke dingen ‘vergeet’ een kunstzinnig schrijver zoo maar niet. Hij wordt met die wetenschap geboren en sterft er meê.
| |
Elseviers Geïllustr. Maandschrift.
M.W. van der Valk levert een beschouwing over het beeldhouwwerk van J. Mendes da Costa, natuurlijk rijk geïllustreerd. Eveneens vol illustraties is het slot van het artikel over ‘Volkskunst in Oostenrijk’, de beschrijving van herkomst en beteekenis van Palmpaasch (door Dr. C.C. van de Graft) en het tweede gedeelte van ‘In Provence’ door Ph. Zilcken. Karel van de Woestijne geeft het vervolg zijner fragmenten uit ‘De Kuische Suzanna’, nog al zware poëzie. Henri van Booven wijdt een opstel aan den Zweedschen schrijver August Strindberg, wiens 60-jarig feest onlangs gevierd is.
Veel fouten heeft Strindbergs werk, maar zooals ik reeds zeide, die fouten doen u des te duidelijker de grootheid van zijn figuur beseffen, ze hinderen u nauwelijks, omdat zijn arbeid er belangrijker door wordt. Zijn voornaamste fout is wel dat hij in zijn romans zoo weinig atmosfeer, stemming en toon brengt, die gedeelten worden door hem verwaarloosd; bijna niet verklaarbaar voor een man die ook legenden en sprookjes wist te schrijven. ‘Vóór alles daad is mijn werk’, voelt men uit Strindbergs romans, ‘lyriek dient mij niet, ik moet beweren’. En hij doet dit machtig en zich fel bewust van eigen reuzenkracht. Daarom is het lezen van Strindberg een waar genot en voor velen een openbaring. Hij overtuigt u onmiddellijk dat gij met een groot denker te doen hebt, ja, dat hij tot de vernuftigsten en geestigsten behoort onder onze tijdgenooten.
Herman Robbers' ‘Een voor Een’ brengt ons ditmaal met Jeanne Croes, de ongetrouwde der meisjes van den drukker, op een socialistische lezing, waar zij wordt meegesleept door de welsprekendheid van een jongen man.
In de ‘Boekbespreking’ krijgt de kunstschilder Schaap er van langs, die in een onlangs verschenen boekje Romantiek dwaze dingen schijnt te zeggen over hedendaagsche litteratuur.
| |
De Gids.
Hélène Swarth opent de aflevering met verzen. Dr. P. Leendertz Jr. schrijft een goed gedocumenteerd en toch aangenaam leesbaar opstel ‘Over Middeleeuwsche Tooneelvertooningen’. Prof. R.C. Boer vervolgt zijn ‘Reisherinneringen uit Noorwegen’ en behandelt ditmaal de jongste proza-literatuur. Misschien op geen wijze zoo sterk als uit de letterkunde krijgt men den indruk, dat in Noorwegen tweeërlei bevolking woont. Zoowel in dat wat geschreven wordt als reeds in de twee talen, door de schrijvers gebruikt - het bymaal (stadstaal) en het lansmaal - spiegelt zich een afstand in leven en levensopvatting, ja bijna in nationaliteit af Prof. Boer behandelt dan achtereenvolgens verschillende
| |
| |
schrijvers: Björnson (voornamelijk diens ‘Mary’, waarin, volgens Prof. B., Björnson het onwaarschijnlijke waarschijnlijk weet te maken, hetgeen wij met ZijnHoogGeleerde niet eens zijn), Knut Hamsun (die sedert 1896 niet minder dan twaalf boeken heeft uitgegeven), Mons Lie en Bernt Lie (den tweeden zoon en den neef van Jonas Lie) en eenige auteurs die, hoewel in bymaal schrijvende, toch de schildering van het boerenleven tot hun eigenlijk onderwerp hebben (Hans Aanrud, Jacob B. Bull).
Interessant is het artikel van P. Valkhoff over ‘Vertaalkunst’. Vele vertalers en vertaalsters, die de markt met hun werk overstroomen, kunnen uit dit opstel wat leeren, in de eerste plaats eerbied voor het object waaraan ze hun krachten beproeven. Mr. J.N. van Hall deelt ons mede hoe ‘Franschen over hun Taal’ denken, daartoe te rade gegaan met eenige onlangs verschenen werken, welke de Fransche taal tot onderwerp hebben.
Tenslotte vermelden wij Verzen van P.N. van Eyck en citeeren dit ondeugende stukje van Mr. van Hall.
| |
De Blijde Letterkundige Boodschap
Nijgt voor Nijgh. Hij neigde 't oor
Naar ons bitter klagen.....
Koor van romanschrijvers uit een onvoltooide cantate.
Letterkundigen van Nederland, en vooral gij, romanschrijvers, hoort de blijde boodschap en juicht!
Hoe dikwijls hebt gij niet geklaagd, geboren te zijn in een klein land met een gering aantal lezers, uw werk slechts in een beperkt aantal exemplaren verkocht te weten, en dies u tevreden te moeten stellen met een klein loon voor ernstigen, artistieken arbeid! Maar terwijl gij zoo klaagdet, was er één die waakte over uw belangen. Een wakende - wie zou dat anders kunnen zijn dan een uitgever? Is niet het epitheton ‘wakker’ onafscheidelijk aan ‘uitgever’ verbonden?... Eén was er die het oor neigde naar uwe klachten. Hij ontdekte wat de reden is dat Hollandsche romans in dezen tijd zooveel minder aftrek hebben dan vroeger. Het is dat de schrijvers van tegenwoordig ‘de handeling hunner werken dikwerf stiefmoederlijk bedeelen’.
‘De handeling hunner werken’ - gij zult, als mannen van het vak, natuurlijk begrijpen wat er onder die eenigszins ongewone uitdrukking te verstaan is -, daaraan schort het blijkbaar. Als gij die nu maar niet ‘stiefmoederlijk bedeelt’, dan is er alle kans dat die romans veel verkocht zullen worden en dan zal ook de wakkere uitgever, die over u waakt, u niet stiefmoederlijk bedeelen.
Hoe royaal hij wel zijn zal, weet gij zeker reeds uit het programma van de ‘Prijsvraag voor letterkundigen’, uitgeschreven door Nijgh en Van Ditmar's Uitgevers-maatschappij, en weet gij het nog niet, dan wil ik het liever een verrassing voor u laten blijven. Maar denkt om ‘de handeling uwer werken’ en dan ook vooral hierom: ‘de inzendingen behooren geschikt te zijn om in familiekring te worden gelezen’, - dus geen ‘huizen vol’ vieze ‘menschen’, als waarvan die anderen, wier namen ik nu maar niet weer noemen zal, vertelden. Met het oog op dit laatste zal de commissie van beoordeeling (vooralsnog geheim) waarschijnlijk in Bussum, Lochem en Den Helder worden gerecruteerd.
Maar dit alles is bijzaak. De hoofdzaak is dat, indien het schitterende voorbeeld navolging vindt, een nieuw tijdperk voor onze romanschrijvers belooft aan te breken, een tijdperk zoo niet van weelde - men mag van onze uitgevers niet het onredelijke vergen! - dan toch van ongekenden en onbezorgden welstand... Worden mijn verwachtingen niet beschaamd, dan neem ik mij voor, den Cantatetekst, waarvan ik hierboven de aanvangsregels schreef, te voltooien.
| |
Onze Eeuw.
De aflevering bevat de volgende bijdragen: Multatuli en het sentiment in onze koloniale politiek, door M. van Geuns. - De Britsche dampkring, door Mr. W. van der Vlugt. - Opium op Java, de uitkomsten der regie, door Dr. E.B. Kielstra. - Uit de laatste dagen der O.-I. Compagnie, door S. Kalff. - Uit den strijd over afschaffing van bakkers-nachtarbeid, door Jhr. Mr. H. Smissaert. - Buitenland. - Verzen, door Joha. Snellen. - Verzen, uit ‘Joodsche Liedjes’, door Jozef Cohen. - Onze Leestafel.
| |
De Beweging.
Albert Verwey begint een artikel gewijd aan het leven en de werken van een weinig bekend schrijver: Yves d'Alveydre. Jan Prins en Nico van Suchtelen geven Verzen en Dr. C.G.N. de Vooys een artikel over Allard Pierson's Verspreide Geschriften; eenige biographieën Spencer betreffende geven Prof. T.J. de Boer een artikel over Spencer's leven in de pen. Hij eindigt met hen, die met Spencer alle heil voor de menschheid in een eenzijdig natuurwetenschappelijke opvoeding zoeken, de lezing van Darwin's Autobiography aan te bevelen.
| |
Ons Tijdschrift.
Lezenswaard blijft ‘De Lichte Last’ door G. Schrijver, een roman uit den Christelijken burgerstand. L. Bückmann eindigt zijn beschouwing over Adama van Scheltema's boek, dat volgens hem tien jaar te laat verschenen is en reeds op vele plaatsen den indruk maakt verouderd te zijn. Bückmann's stuk is zeer doorwerkt, daardoor wat zwaar en, vooral in 't middengedeelte, moeilijk verteerbaar.
| |
Van Onzen Tijd.
Zijn de afleveringen van het zoo juist genoemd orgaan der Protestantsche jongeren niet altijd even belangrijk, wat meer is: kenmerken zij zich vaak door een zekere matheid, die den geloovers in een specifiek ‘Christelijke Kunst’ (lees: Protestantsch-Christelijk) wel eens met bezorgdheid moet vervullen - de Roomsch-Katholieke jongeren blijven van een frissche gelijkmatige kracht bezield - waarvan ook deze aflevering getuigt.
De inhoud bestaat uit: De dorre Rank, door Marie Koenen. - Kolonel Duurling, door Victor de Stuers. - De sage van den Heiligen Graal, door Prof. G. van Poppel. - Litteraire Kroniek, door Albertine Steenhoff-Smulders.
Het mooie boek van Eline Mare ‘Lieveke’ wordt door Albertine Steenhoff naar waarde geschat.
| |
De Nieuwe Gids.
INHOUD: Shelly-Critiek, door K.H. de Raaf. - Vrouwenplicht, door W. Wijnaendts Francken-Dyserinck. - Judith, door G. Kapteyn-Muysken. - Het Evangelie, door Prof. G.J.P.J. Bolland. - Nazomer, door Herman Lysen. - In den avond, door Th. van Ameide. - Vervolg der Wonderlijke Avonturen van Zebedeus, door Jac. van Looy. - Buitenlandsch Politiek Overzicht, door Chr. Nuys. - Aanteekeningen over Kunst en Philosophie, door Hein Boeken. - Literaire Kroniek, door Willem Kloos.
| |
Europa.
INHOUD: Over het Nederlandsch sonnet, door F.V. Toussaint van Boelaere. - Kleine gedichten, door Geerten Gossaert. - Buveuse d'Absinthe, door P.N. van Eyck. - Bede, door Wout Louwaars. - Prinses Maleine, door P.V. - Salomon's erfgenamen, door Herman Teirlinck. - Verzen, door Marie Metz-Koning. - De valsche Gabriël, door J. de Meester. - Avond in de Kempen, door Lucy d'Audretsch. - De schatrijke mijnheer Mackson, door Jacques Normand. - Een vriendschap, door Ellen. - Dina van Rooien, door J. de Meester.
| |
Nederland.
INHOUD: Plaatje Mulderman, door Virginie Loveling. - Het leven en de kunst van den dichter Joost van den Vondel, door Hendr. C. Differee. - Trui, door Johanna Nieuwerf-Feenstra. - Een zoeker op zoek, door B. - Verloren strijd, door J.C. Bondam. - Weêrkeer, door Daan van
| |
[binnenkant achterplat]
[binnenkant achterplat]
| |
der Zee. - Dennengeruisch, door Voukie. - Adelaide Filleul, door A.W. Stellwagen. - Kroniek, door Frans Hulleman, Samuel Goudsmit, Joh. W. Broedelet, W. Graadt van Roggen en M.G.L. van Lochem. - Boekbeschouwing, door H....s. - Dom te Milaan, door J. Petri. - Straatorgel, door J. Petri. - Bloemen, door Willem Braat. - 't Is toch uw wil niet, door J. Petri. - Onweerswolken, door Nelly Dekker. - Symbool van liefde, door Nelly Dekker.
| |
Ontwaking.
INHOUD: Een onverwacht voorval, door Gustaaf Vermeersch Renaissance-Sonnetten, door Paul Kenis. - Regenboog, door Herman de Schutter. - Avond in het bosch, door Herman de Schutter. - So piepen die Muysen. M. Blockx in 't gedrang! door Dr. Lieven Muyshondt. - Moedwillige Brieven, door Lode Baekelmans. - Kronieken: Letterkunde, door Ary Delen. - Kronieken: Hermaphrodisie en Uranisme, door Jacob Israël de Haan.
| |
De Boekzaal.
INHOUD: De Economische Bibliotheek van het Departement van Landbouw, Handel en Nijverheid, door Dr. H. Blink. - Hoe kan de leesbaarheid van drukwerk worden bevorderd? door P. Postma. - Adama van Scheltema en de critiek, door Jan Walch. - Jubileumtentoonstelling van de firma L. van Leer & Co., door S.H. de Roos. - Vaste rubrieken.
| |
Vlaamsche Arbeid
Het vereenigd 5e en 6e nr. van dit goed geredigeerde orgaan der Vlaamsche jongeren bevat de volgende bijdragen: Free Fritz ‘Boerendoening’, door Stijn Streuvels. - Sonnetten, door Jan van Nylen. - Kerstnacht, door Aug. van Cauwelaert. - Genezing, door Hugo van Walden. - In Bacchum, door Karel van den Oever. - Aan Pan, door Karel van den Oever. - Vlaamsche Kritiek, door André de Ridder. - De Koorknaap, door Frans Buyens. - Aan den heer H.J. Boeken, door F.V. Toussaint van Boelaere. - Armoede, door Felix Timmermans. - Droom, door Gerard Ceunis. - Als 't regent in den herfst, door Constant Eeckels. - Jehan Rictus, door Gust. van Roosbroeck. -Onuitgegeven verzen van Albrecht Rodenbach, door Albrecht Rodenbach. - Onuitgegeven Verzen van Guido Gezelle, door Guido Gezelle. - Het Vlaamsch Tooneel, door Herman Teirlinck. - Mijn Weemoed zoekt, door Richard de Cneudt. - Vallis Amantium, door Gust. van Roosbroeck. - Over de Literatuur van den Dag, door André de Ridder. Een enkele opmerking. In zijn Overzicht der Nederlandsche Letteren schrijft de heer Theo Weiman o.a. het volgende zinnetje:
... ‘En daar tusschen het, niet vele, goede, wat in de jaarlikse winter-boekenstroom zich bevond: G.F. Haspels' Onder den Brandaris, Top Naeff's Oogst, Gerard van Eckeren's Ida Westerman, Henri Dekking's Op Dwaalwegen, Marie Metz-Koning's Fatsoenlijke Familie, Frits Leonard's Zwervelingen, alle boeken van schrijvers, die de naturalistiese werkwijze volgen, omdat zij nu eenmaal leven in 'n tijd, waarin deze methode is in de mode.
De genoemde auteurs zullen er weinig door gehinderd worden of een onbekende heer Weiman de zuiverheid der motieven welke hen gedreven hebben een zekere ‘werkwijze’ te volgen, in verdenking belieft te brengen door oppervlakkigheden als de bovenstaande. Voor een tijdschrift als Vlaamsche Arbeid acht ik het evenwel jammer dat dergelijke uitlatingen er zonder protest kunnen worden neêrgeschreven. Want de bedoeling van den heer W. is blijkbaar niet te zeggen dat iedere tijd noodwendig zijn eigen kunstvormen schept (wat wel ieder zal toegeven) maar deze: dat het een ‘mode’ is, die deze vormen in de genoemde gevallen zonder onderscheid zou hebben beïnvloed, waarvan dan de schrijvers bewust of onbewust de slachtoffers zouden zijn. Die dan toch nog ‘goed werk’ zouden hebben voortgebracht! Och kom, meneer Weiman!
|
|