Den Gulden Winckel. Jaargang 8
(1909)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdFransche letterenE. Renan. - Patrice, avec illustrations d'après Ary Renan - Paris, Calmann-Lévy.ALLEN, die Renan bestudeerd hebben, niet alleen als denker, maar ook en vooràl als kunstenaar, weten welk een grooten invloed zijn verblijf in Italië, waarheen hij tegen het einde van 1849 reisde, op zijne artistieke vorming heeft gehad. Deze reis zou eene groote verandering in zijn gemoedsleven teweegbrengen, even gewichtig als die welke hem iets vroeger het katholicisme had doen verlaten, doch van gansch anderen aard. Voor het eerst gevoelde hij, welk een bron van genot en schoonheid de kùnst in het leven kon zijn, en van dit tijdstip af, zien wij dan ook allengskens den artist zich ontwikkelen naast den filosoof en den moralist. De rijke verbeeldingskracht, de aanleg tot fantaseeren, latent bij dezen Kelten-zoon, | |||||||
[pagina 37]
| |||||||
zij werden bevrucht door de aanraking van den latijnschen bodem: in het bijzonder het Rome uit die dagen met de bonte verscheidenheid van hare bevolking. Het was in Rome dat hij, op zes en twintig jarigen leeftijd, Patrice schreef. Dit boek, bestaan tot voor nog korten tijd onbekend was en dat nu eerst het licht heeft gezien, is een soort autobiografische roman of juister slechts een fragment van een roman, hoogst belangrijk voor wie de intellektueele en moreele evolutie van den schrijver van ‘La Vie de Jésus’ aandachtig gevolgd hebben in zijne werken. Wel mogen wij dankbaar zijn, dat deze ‘roman de jeunesse’, een kostbaar ‘document’ en waarvan het lezen tegelijkertijd een hoogst esthetisch genot schaft, niet verloren is gegaan. Renan leeft er weer voor ons op in den persoon van Patrice, den jongen man, die van Italië uit briefwisseling onderhoudt met Cécile, een vroom opgevoed meisje uit Bretagne - zijn geboorteland - van wie hij innig houdt, doch waarvan eene breede klove hem scheidt: zijn gebroken hebben met den godsdienst en zijn daaruit voortgevloeide zeer ingewikkelde zielsgesteldheid. Eenmaal te Rome, richt Patrice zich meer in het bijzonder tot een vriend; een losse draad, nog te bespeuren in den aanvang van dezen ‘roman par lettres’, in het genre van die der XVIIIe eeuw, verdwijnt geheel, om plaats te maken voor, filosofische gedachten en beschouwingen. Renan neemt reeds dadelijk eene hooge vlucht, en mocht hij ook later, als zijn talent gerijpt is, beter werk geleverd hebben uit een kunstoogpunt, wat den inhoud betreft, vinden wij hier reeds alle problemen aangeroerd, die hem zijn gansche leven zullen bezig houden, voornamelijk het godsdienstige en het ethische vraagstuk. Vertrouwelijke mededeelingen van persoonlijken aard en eenige zeer schoone bladzijden aan het einde, waarin hij nog eenmaal de ideale figuur van Cécile te voorschijn roept, zijn het besluit van deze, ondanks haar fragmentarisch karakter zoo belangrijke, litteraire schepping. Het schijnt, dat dit roman-schema Renan vrij lang heeft bezig gehouden tijdens zijn verblijf in Italië, althans aan ‘Patrice’, zooals wij het uit de pas verschenen uitgave kennen, was een vrij uitvoerig plan op hetzelfde thema en met talrijke verwikkelingen, toegevoegd. Zijne bedoeling was stellig den roman later om te werken. Daar het handschrift niet àf is, was het, jammer genoeg, niet mogelijk dit te publiceeren; dit neemt echter niet weg dat Patrice, in zijn verkorten of juister in zijn oorspronkelijken korteren vorm, een interessant beeld geeft van Renan's godsdienstige denkbeelden, die hij later uitvoeriger in zijne werken zal ontwikkelen. Reeds nu zien wij in den jongen man, den idealist, verdraagzaamheid en beoefening van het schoone predikend, doch vooral dorstend naar waarheid.
* * *
Het zou misplaatst zijn, naar aanleiding van deze posthume publicatie, eene volledige uiteenzetting van Renan's filosofische en ethische ideeën te geven. Wel kunnen en willen wij enkele hoofdgedachten uit het werk behandelen, vooral die, welke in lateren arbeid, min of meer gewijzigd, doch in hoofdzaak dezèlfde, terugkomen. Herhaalde malen geeft R. uiting aan een afkeer, die hem zijn gansche leven is bijgebleven, namelijk den afkeer van het absolute. Vandaar zijn weerzin tegen systemen, arrogante hervormers, spitvondige twistredenaars, theologen, die krachtens een dogma goed- of afkeuren, kortom tegen alle lieden, die hij kernachtig ‘les gens tout d'une pièce’ noemt. Maar van wie hij wèl houdt, dat zijn de zwakken, de schuchteren: ‘J'aime les faibles et les tremblants, les hésitants, les enfants, les femmes, les faibles d' esprit’. Spiegelt zich niet in deze, in zoo schoone woorden geuite gedachte, de tedere, eenigszins vrouwelijk-voelende ex-priester af? En kenmerken zij ook niet tevens den man, op wiens moreele en artistieke vorming de vrouw een grooten invloed heeft geoefend? In den eersten tijd van zijn verblijf te Rome is hij verontwaardigd over het groote aantal kruisen en het overal prijkende pauselijke wapen - symbolen van de overheersching der kerk - over de ontaardheid der bedelmonniken en de onzedelijkheid der nooddruftige bevolkingGa naar voetnoot1): ‘J;étais Français encore, je critiquais, je m'indignais’. Nauwelijks heeft hij echter het klassieke Rome leeren kennen, of hij komt reeds onder de betoovering der eeuwige stad. Hij houdt van de plastische verbeelding harer bewoners, met hun dichterlijken geest, hun bijgeloof, hun zuiver uitwendige en zinnelijke godsvereering, maar die tegelijkertijd van een fijnen zin voor vorm en schoonheid getuigt: ‘Notre idealisme est abstrait. Celui de ce peuple est plastique. Au fond ce peuple vit plus que nous dans l'idéal’. In het zonnige Zuiden ontvangt men zooveel uitwendige prikkels, dat het op den duur zou vermoeien er tegen te willen reageeren, en langzamerhand verdrijft men alle gedachte om beter en in volle teugen van het vele schoons, dat de natuur biedt, te kunnen genieten. Men dènkt niet, want denken is arbeid van den geest, men voèlt slechts. ‘Italië’ is, volgens Renan, het minst rationalistische land ter wereld: ‘Je fonds à ce beau soleil! Mon Dieu, pourquoi se fatiguer à | |||||||
[pagina 38]
| |||||||
poursuivre l'insaississable? Ne vaut-il pas mieux s'asseoir au soleil?’. Hij weet het maar al te goed, die onverschilligheid, die laksheid, dit godsdienstig vernis, zij zullen spoedig zijn wrevel opwekken, doch op het oogenblik dat hij genièt, schept hij er behagen in als iedereen.
E. Renan
Wat hij wel het meest betreurt, dat is geen Christen meer te heeten, want nooit hield hij zooveel van het christendom als sedert hij er mee brak, nooit heeft hem die breuk zoo zeer verdriet, als nu hij hier te Rome is. Soms is het hem, wanneer hij ronddoolt in het Lateraan of in de Ara Coeli als leefde hij weder in dien gelukkigen tijd, toen hij nog geen innerlijken strijd kende. Waarom kan hij niet eenvoudig gelooven als de anderen? ‘Plût à Dien que je pusse oublier un instant les impossibilités scientifiques du christianisme!’ Hij aanvaardt het katholicisme slechts als den godsdienstigen vorm der maatschappij waarin hij leeft, doch verwerpt het wanneer het beweert, wàar en wetenschappelijk te zijn. Renan stelt drie punten, die wij breeder uitgewerkt zullen vinden in ‘L' Avenir de la Science’ in hetzelfde jaar, 1849, geschreven, doch eerst in 1890 verschenen. Het is buiten kijf, volgens R.:
Wanneer de godsdienst, zoo zegt R., slechts zijn recht op het bestaan doet gelden, zou er iets ruws, iets onkiesch in zijn hem dit te ontzeggen: ‘Il est clair que cela n'est pas scientifique et c'est parce que c'est trop clair, qu'il serait de mauvais goût de le dire’. Rome heeft, zooals wij zeiden, grooten invloed gehad op R.'s artistieke conceptie der dingen in 't algemeen en meer in het bijzonder van den godsdienst. Dit laatste voert hem, na eenige algemeene beschouwingen in verband met de christelijke kunst en daarvan vooral de gothiek, tot deze eenigszins paradoxale, als eene uitdaging klinkende slotsom: ‘Il faut conserver l'église, ne fût-ce que comme un effet de paysageGa naar voetnoot1), et parce que sans elle la vie serait trop simple et trop vulgaire’. R. ziet zelf in, dat hij hier wel wat te ver gaat, en dat naast zuiver artistieke gronden, ook nog moreele en intellektueele aanwezig zijn, om den christelijken godsdienst - geschiedkundig althans - te verdedigen. Hij erkent, dat het bekrompene in Voltaire en diens volgelingen voortvloeit uit eene scheeve voorstelling der dingen, eenvoudig belachelijk, uit een filosofisch-historisch oogpunt beschouwd. ‘Een kruistocht in de 18e eeuw, zoo redeneerde Voltaire, zou absurd geweest zijn. Ergo waren de kruistochten in de 12e eeuw het ook’. De artist in Renan erkent het vele goede en schoone, dat wij aan het christendom danken, en de toekomstige schrijver van ‘Les Origines du Christianisme’ heeft reeds te veel historischen zin, om in de fout te vervallen van den ‘mangeur’ de prêtres’ uit de 18e eeuw. Zijn eindoordeel is desniettemin vernietigend voor het christendom, dat volgens hem zijn tijd gehad heeft: uNous réhabiliterions volontiers le christianisme,.... mais, au nom du ciel, qu'il se tienne pour mort!’.
* * *
Deze denkbeelden van Renan betreffende den godsdienst, zouden niet zulk eene breede uiteenzetting verdienen, wanneer zij geen deel uitmaakten van zijne algemeene wereldbeschouwing, die zich toen vormde en die zijn geheele leven vrij wel dezelfde gebleven is. Zij staan echter ten nauwste daarmee in verband en verklaren zich, wij zouden haast zeggen rechtvaardigen zich, ten deele door de crisis, die hij nog kort geleden doorleefde. Na zijne losmaking heeft hij zich ernstiger, vrijer dan ooit, overgegeven aan de studie van de twee | |||||||
[pagina 39]
| |||||||
vakken, die hem boven al lief waren, de geschiedenis en de filologie, en welker beoefening, volgens eigen verklaring, onmiddellijk oorzaak is geweest van zijn breken met de kerk. Dat de wijsbegeerte daartoe het hare zou hebben bijgedragen, ontkent hij ten stelligste, en dit is juist, want R.'s filosofische studiën op het seminarium te Issy waren maar uiterst oppervlakkig: ‘l'histoire de la philosophie et l'espèce de scepticisme dont j'étais atteint me retinaient dans le christianisme plutôt qu'elles ne m'en chassaient’. Het is de nauwgezette studie der geschiedenis, niet uit tweedehandsche, partijdig getinte werken, doch de bestudeering der oorspronkelijke teksten, die hem steeds versterkte in zijn droom van algemeene verdraagzaamheid. Nooit echter heeft hij sterker dan in dit heerlijke, door de natuur zoo rijkelijk bedeelde land, gevoeld, hoe dwaas het is elkander om des geloofswille te vervolgen, in plaats van dankbaar zich in de goddelijke natuur te vermeien: ‘nulle part on n' éprouve plus profondément ce sentiment de respect et de haute placidité qui apprend à respecter dans toute les croyances ce qu'elles ont de pur et d'élevé’. Het meest belangwekkende gedeelte van Patrice lijkt ons echter dat, waar de moralist aan het woord is, met meedoogenlooze scherpte eigen brein en gemoed ontledend. Wie die bladzijden aandachtig hebben gelezen, gevoelig voor de muziek en de charme van Renan's taal, zullen begrijpen waarom hij behoort tot die schitterende ‘lignée’ van moralisten, die van Montaigne tot Anatole France opklimt en aan wier werken de Fransche letterkunde voor een groot deel haren welverdienden roem van helderheid en elegantie verschuldigd is. Renan weet helaas, door ondervinding, hoe gevaarlijk het is voor sommige naturen, te diep in eigen ziel te schouwen, hoe doodend dit experiment kan zijn: ‘II y a danger pour l'homme à avoir trop analysé ses propres ressorts et à voir clairement les fils de sa machine’. En iets verder: ‘L'homme trop savant devient impuissant, mais si c'est là un mal, c'est un mal incurable: le seul remède serait de n' avoir pas pensé’. Doen deze harde, maar eerlijke woorden ons niet beter den diepen zin beseffen van het beati pauperes spiritu? En doen zij niet tevens de figuur voor ons opdoemen van een anderen moralist, Amiel, dien modernen Pascal, wiens Journal Intime ons het aangrijpend en beangstigend beeld geeft van zijn door twijfel gefolterd hart en zijn afgemarteld brein, dat niets vermocht te scheppen? Veel heeft ook R. geleden door die meedoogenlooze zelfontleding ‘malgré lui’. Wanneer hij een blik werpt op den afgelegden weg, zoo moge dit hem al tot droefheid stemmen, te verwijten heeft hij zich niets. ‘Quand je me prends à réfléchir sur ma propre existence et sur mon histoire intérieure, j'éprouve beaucoup de tristesse, mais aucun remords’. In deze bladzijden vinden wij niets van die ‘insolence de page’ en die ‘logique fuyante de femme’ die Lemaître Renan eens verweten heeftGa naar voetnoot1) Wat wel de grootste straf is van hen, die het scalpel te diep in eigen hart hebben gezet, vergetend des dichters wijze woorden: ‘Und der Mensch versuche die Götter nicht
Und begehre nimmer und nimmer zu schauen,
Was sie genädig bedecken mit Nacht und Grauen’
dat is, volgens R., dat zij niet meer kunnen liefhebben. Ook hem is die smart niet bespaard gebleven en droevig klinkt zijne verzuchting: ‘Et je suis devenu incapable d'aimer...’. Hier toont zich weer de psycholoog in meesterlijke analyse van het vrouwehart. Hij begrijpt, waaròm de vrouwen niet van hem kunnen houden. De vrouw eischt absolute liefde, zonder eenige nevengedachte; ze is bang wanneer zij vreezen kan voor analyse van hare verborgenste gevoelens. Dan is plots de bekoring verbroken, de liefde gedood. Zij vermijden hem instinktief - ondanks zijn overigens vriendelijk en gemoedelijk voorkomen - beangst als ze zijn, dat zijn blik, welke ànders is dan die der meeste mannen, hare intiemste ziels-emoties bespeuren mocht. Hoe geestig en fijn zegt dit de ex-priester, de moralist voor wien de diepten zoowel van manne- als vrouwehart geen geheimenis meer hebben: ‘son secret, la femme aime qu'on le devine, mais non pas qu'on l'analyse’. Ook hij heeft liefgehad en de gedachte aan de vrouw heeft hem voortdurend bezig gehouden, zoodat Lemaitre zelf van ‘une hantise’ kon sprekenGa naar voetnoot2). Evenals de meeste zijner werken, getuigt Patrice van deze hem nooit loslatende gedachte, die eene obsessie zou worden. De held van dit romanfragment wordt bemind door Cécile, omdat hij morèel zoo hoog staat en ook hij gevoelt voor haar eene ideale liefde; maar juist wijl zij voelen, dat die liefde door het kontakt met de werkelijkheid zou kunnen worden bezoedeld, willen zij liever scheiden dan hun ideaal willens en wetens te verwoesten: ‘...pénétrés comme nous étions de la beauté supérieure du sacrifice et de la privation, il devait nous sembler préférable, même au point de vue de notre amour et | |||||||
[pagina 40]
| |||||||
de notre mutuelle beauté, de nous séparer’. En als R. niet meer beminnen kan, dan geeft hij daarvan de schuld aan het christelijk ideaal, dat hen die het in zijn absoluutheid willen verwerkelijken, moet leiden tot negatie van het leven en dùs van de aardsche liefde. Stelden zich niet de mannen der Renaissance, zooals b.v. een Rabelais en een Montaigne en, in de 17e eeuw, een Molière, die streden voor het volle recht van het materieele leven, daardoor lijnrecht tegenover de kerk? Het christelijk ideaal (altijd het absolute) is, volgens R., ook de schuld geweest van het verval der christelijke kunst, die meer en meer naar verheerlijking van het ziekelijke en het abnormale zou leiden: ‘Préférence donnée à l'anormal, à l'exceptionnel, au maladif, voilà l'esthétique chrétienne, voilà les ideés qui nous ont perdus’Ga naar voetnoot1). Aan zijn aangeboren optimisme heeft R. het slechts te danken, dat hij niet het slachtoffer is geworden van zijn eerste opvoeding. Mocht hij van vaderskant het de Bretons kenmerkende naïef-religieus gevoel en hun aanleg tot bespiegelen geërfd hebben, even als Goethe had hij ‘vom Mütterchen die Frohnatur’Ga naar voetnoot2). Toch voelt R., dat het voor hem, ofschoon nog jong, te laat is om zich geheel aan de eerste invloeden te onttrekken: ‘...mais on ne guérit pas de sa subtilité. On peut reconnaître qu'on s'est faussé l'esprit, mais non pas la redresser’. En dan: ‘la déviation a tant de charme et la droiture est si ennuyeuse qu'en vérité, si j'étais à recommencer, je la préférerais peut-être encore’. Ligt niet in deze woorden de verklaring van Renan's geheele leven opgesloten? Doen zij ons niet begrijpen, waarom hij niet anders kòm zijn dan zooals wij hem uit al zijne geschriften hebben leeren kennen? Volgaarne stemmen wij den kritikus bij, wanneer hij zegt: ‘le meilleur moyen de comprendre M. Renan, c'est de lire d'une âme confiante ce qu'il écrit et de n'y point chercher plus de malice qu'il n'en a mis’...... Het boek eindigt met de evocatie van Cécile, het meisje dat Patrice zoo innig heeft liefgehad, en een ernstig-berustend memento mori...................... Bij Renan's dood klonk het weemoedig: ‘Nous n'entendrons plus les cloches de la ville d' Is’. Wij hebben ze weer gehoord en zijn opnieuw onder de bekoring geraakt van hun zoet, uit de verte tot ons komend geluid. WILLIAM DAVIDS. |
|