Mag ik hem zelf wat over Vlaamsche Kunst en over de zijne in het bijzonder laten vertellen?
‘Mijn meening over de tegenwoordige letterkunde is, dat zij meer wil dan zij kan en áldoor maar zoekt... zoekt... In Nederland: te over-ontwikkeld; in Vlaanderen: te naïef. Het kalm-intellectueele Holland en het geestdriftig-eenvoudige Vlaanderen hebben evenveel van elkander te leeren. Over het algemeen vind ik bij haast al onze Vlaamsche schrijvers, ook bij mij zelf, te weinig gedachte: 't is ál muziek en schilderen; tot vervelens toe. Niemand kan samenstellen. Neen, uit dat oogpunt bezien staat Conscience met zijn gebrekkelijke taal hoog boven Streuvels zelfs.
Ook loop ik niet hoog met de zoo-zeer-geprezen woordkunst: veel is niets dan goochelwerk en zeepbelblazen. Wat niet echt en klaar is wil er bij mij niet in. Men moet veel geven in weinig woorden, helder, oprecht. Niet jágen naar beelden. Is niet het eenvoudigste beeld soms het mooiste? Sedert een goed jaar is er een heele ommekeer in mijn schrijven: zuiver beschrijvende natuurgedichten en lichte, vroolijke liederen willen er bij mij niet meer uit. Alles wordt ernstiger, dieper, geweldiger en... droeviger. Ik schrijf vooral maatschappelijke gedichten. Een geheel werk is af: “Toortsen”. Een reeks van een vijftigtal 16-regelige verzen, met een ode “Nachtronde” als voorzang en “Zonnegang”, een andere ode, als slot. Het is geweldig en breed: ik laat mij over alles uit: familieleven, maatschappelijke toestanden, flamingantisme, kunst enz... Het drukt mijn stoutste idealen uit.
Na dit geweld komen nu droevere, stillere liederen over dezelfde onderwerpen. Ik gebruik al minder en minder dialektische woorden: met het onderwerp verbreedt de taal. Ik meen dat één lijn al mijn werk verbindt: eenvoud, oprechtheid, sterke liefde voor het familie-leven, voor heel mijn volk en vooral voor den armen man. Vroeger gaf ik den leutigen kant van het leven, nu den ernstigen en... den triésten; maar het democratische was en blijft er áltijd in.
Mijn werkwijze? Ik werk heel makkelijk als ik werken kán... Nóóit thuis: ik maak alles gaande; misschien is daardoor alles bij mij zoo sterk gerhythmeerd... Als een stroof af is, of heel 't vers, schrijf ik het op... Soms staat het er zoo ineens, zonder verandering; soms draai en herdraai ik in mijn hoofd, stappend en half-luid sprekend, en zoo ciseleer ik ook, maar nooit op papier.
Tusschen vier wanden ontbreekt mij alle inspiratie. Zoodanig ben ik een vijand van het zittend-werken, dat ik geen correspondentie kan houden en mijn beste vrienden soms op antwoord blijven wachten! Betrekkelijk schrijf ik nog al veel, vooral in de lente, zomer en herfst...
Mijn stemmingen hangen vooral van het weer af, niet alleen mijn natuur-visies, maar álles...’
* * *
De Clercq's werk werd in Vlaanderen steeds goed ontvangen. De ‘Vlasgaard’, die Sevens voor hem uitgaf, maakte veel opgang; de ‘Van Nu en Straks’-ers waren hem zeer genegen, vooral Emmanuel de Bom.
Ook over de Hollandsche kritiek mag hij niet klagen. Want al brak Carel Scharten zijn ‘Vlasgaard’ totaal af, wijdde niet A. Landy vier groote, waardeerende artikels over hem in ‘Stemmen onzer Eeuw’ (1903)? Georges Eeckhout sprak met veel lof over zijn werk in de ‘Mercure de France’.
Dus - tevreden mag hij wel zijn en dat is hij ook... trouwens: als het werk eenigen tijd verschenen is en hij heeft alweer wat nieuws onderhanden, dan laat het hem zóó onverschillig en koud, wat de pers over zijn werk zegt!
‘...het openluchtige, het frissche, het ronde, het
levensvolle...’ Mocht hij dit niet schrijven?...
Als ge het nog niet deedt, zult gij spoedig toch
wat van zijn werk gaan lezen?
O, een wonderlijk land, dat Vlaanderen, en
JAN GRESHOFF.
Scheveningen, November 1908.