eigen tekortkomingen beseft. Ook hij begint het volk uit te mergelen; al hooger en hooger stijgt hij in de wereld, al heviger wordt de strijd met den God dien hij aanbidt. Eindelijk is hij een welgesteld man, doch steeds zit hij onder de plak van zijn patroon. Hij trouwt met diens dochter; nu heeft hij een vrouw, een huis en twee kinderen. Op één dag wordt hij echter van alles beroofd; zijn vrouw sterft na de geboorte van het tweede kind, zijn huis brandt af en Mathee trekt de wijde wereld in, na zijn schoonvader te hebben vervloekt. Hij wil de heilige waarheid gaan verkondigen.
Dit is het slot van het eerste gedeelte. Mathee is hier sprekend ingevoerd, wat iets langdradigs geeft aan stijl en inhoud. Nu wordt het verhaal echter belangwekkend; in het tweede deel is Gorki wederom in zijn element. Hier is hij de wereldvermaarde auteur van Vagebonden en Nachtasyl. De omgeving is echter anders; we zien een ander soort van menschen voor ons. Toch is het ook hier de ziel die zoekt in die golvende wereldzee. Enkele tooneelen zijn prachtig beschreven; zoo de dag dien Mathee doorbrengt in het klooster. Dit is het waarachtige leven en echte kunst.
Van Koeprien, die door Tolstoï wordt beschouwd als de beste prozaschrijver uit den tegenwoordigen tijd, is een bundel schetsen verschenen die den schrijver van ‘Een Duel’ eer aan doen.
Aangrijpend mooi is de vertelling Gambrinus. Dit is de naam van een herberg, een ellendig krot in de nabijheid van een zeehaven. De vuile, onooglijke kroeg wordt echter een paradijs, zoodra de Jood Sasjka verschijnt met zijn viool. Dan luisteren allen in ademlooze spanning naar de wonderzoete tonen die hij aan de snaren weet te ontlokken. Sasjka's roem is doorgedrongen tot de matrozen en zeelui van alle landen. Geen plaats in de herberg blijft onbezet, zoolang Sasjka daar vertoeft.
De oorlog breekt uit; Sasjka moet medetrekken. Somber en verlaten is de kroeg. Sasjka keert terug. Wederom verdringen de zeelui zich in de benauwde, enge ruimte.
Nu breekt de revolutie uit en de tegen-revolutie. En zóó groot is de macht van dezen modernen Orpheus dat den Jood geen haar wordt gekrenkt. Vreemde horden komen echter een inval doen in het stadje. Ze stormen ook Gambrinus binnen en eischen dat Sasjka hun patriotische liederen zal voorspelen. Sasjka weigert; een woest tooneel volgt. Als de storm bedaart is Sasjka verdwenen. Hij keert niet weder en opnieuw leidt de kroeg een kwijnend bestaan.
Op zekeren dag komt hij plotseling opdagen. De arme Jood is bijna onherkenbaar; hij loopt gebogen als een stokoud man; een arm is hem afgerukt.
Het publiek is vervuld van wanhoop en afgrijzen: de viool van Sasjka zal nimmer meer juichen en klagen. Dan springt hij op het podium, haalt een soort klarinet uit den zak en wederom ruischen zoete, wonderschoone melodieën door de vunze kroeg. ‘Nietsjewò’, roept Sasjka uit, ‘den mensch kan men verminken, doch de kunst zal en kan alles overwinnen.
Ook het laatste verhaal uit dezen bundel is aandoenlijk mooi. Smaragd is de naam van het renpaard, wiens korte dramatische levensloop hier wordt beschreven. Een waardig slot van deze verhalen, die zeker veel zullen bijdragen tot den roem van Koeprien.
Van het Tolstoï-jubileum dringen zoo langzamerhand nog eenige naklanken tot ons door. Zoo is nu bekend dat de schooldirecteuren in Moskou een schriftelijke verklaring aan de politie moesten geven dat op 28 Augustus in geen enkele klasse door geen enkelen leeraar de naam van Tolstoï mocht worden uitgesproken. Den schouwburgen kon niet worden verboden dat Tolstojaansche stukken werden opgevoerd, doch nergens mocht vermeld staan dat dit geschiedde ter eere van den 80-jarige.
In tijdschriften en couranten verschenen echter lange artikelen. Van deze is verreweg het belangrijkst wat de in ons land ook bekende Korolenko schreef in de Roeskjoe Bogatswo. Deze sympathieke schrijver behandelt eerst den dichter Tolstoï; dan maakt hij uitnemend duidelijk dat de denker Tolstoï ook geheel een schepping is van den dichter. Korolenko verhaalt dat Tolstoï op zekeren dag de hand aan zichzelf wilde slaan. Toen zag hij in zijn droomen Christus prediken; zelf behoorde hij tot de discipelen. Na dien dag werd de artist - profeet.
In een open brief bedankt Tolstoï al diegenen die hem hebben geluk gewenscht. Zoo schrijft hij o.a.: ‘Ik bedank al de personen die mij hebben geluk gewenscht, behoorende tot alle mogelijke rangen en standen in de maatschappij; ook de gevangenen en de bannelingen die mij met warmte hebben gehuldigd. Ik dank ook de jonge mannen, de jonge meisjes en de kinderen voor hun goede wenschen. Ik dank ook de enkele geestelijken die mij hun sympathie betuigden; dezen waren weinigen, doch hun vriendschappelijke gevoelens zijn er mij des te liever om’.
Een Fransch tijdschrift merkt terecht op, dat wij het belangwekkende schouwspel hebben bijgewoond, ‘qu'on écrivain de génie est fêté par un peuple reconnaissant et proclamant sa reconnaissance, malgré la défense d'un gouvernement victorieux et malgré le geste de modestie et de renoncement de l'écrivain lui-même’.
ANNIE DE GRAAFF.