Den Gulden Winckel. Jaargang 8
(1909)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKeurOnder den Brandaris, door G.F. Haspels. (Amsterdam, P.N. van Kampen).Betrekkelijk spoedig na den tweedeeligen roman ‘Boete’Ga naar voetnoot1) verschijnt van Haspels deze schetsenbundel. Pakte in ‘Boete’ ons vooral de breede, magistrale schildering van een oud en vervallen landgoed in den achterhoek; de krachtige uitbeelding ook van enkele der karakters: de zwakke edelman van Heesele, gebukt onder geldzorgen, de luchthartige dandy Louis, het hoofd vol onmogelijke ontginningsplannen, die ‘de Dullerdt’ er bovenop moeten helpen, maar haar er integendeel steeds dieper zullen onder werken; en in het tweede deel vooral Louis' zoon Carel, de sterke, maar ook rücksichtlose, die eerst langzamerhand tot het inzicht komt wat deemoed is; kwamen ze in dat boek levend vóór ons te staan: die pootige achterhoeksche boeren, vastgeroest in 't ‘olde gebruuk’ - in dezen schetsen-bundel is het de zee, Haspels' liefde, Haspels' hartstocht boven al het andere, die hij tot onze liefde, onzen hartstocht te maken weet, omdat hij met de stem der vervoering maar niet moede wordt er ons van te zingen, er ons van te door-zingen, te door-jubelen, als een minnaar die maar niet óp kàn houden de schoonheden zijner liefste te verkonden. De zee en de wind en de duinen, de blauwe zee en de grauwe zee, de zacht-bolle zomerwind en de loeiende stormstooten, de eindelooze wijd-vlakke Fliehors met de rotsige duinen urenver aangegolfd van het Noorden; blauwig van wuivende helm, om plots genaderd tot de breede onafzienbare zandplaat als van schrik omhoog te steigeren steil en blinkend... de duinen waarover de meeuwen krijschen in de doodsche verlatenheid... maar | |
[pagina 6]
| |
dan ook de wal, waar de menschen zijn, de stoere visschers met hun laconieke glimlachje over de hekken in 't zonnetje naar zee liggen te staren, waar ze straks met hun logger weêr ter haringvangst gaan. Er is in dit boek een beschrijving van zulk een haringvangst, zóó plastisch, zoo Rembrandtiek belicht, dat het iemand wel al zijn leven moet bijblijven. Maar... wat ons in ‘Boete’ al als zwakheid in dezen auteur getroffen had - daar vooral naar voren komend in de figuur van Bertha, de jonge, mijmer-zieke en toch frissche erfgename van de Dullerdt, die op wensch van haar stervenden vader den dandy Louis trouwt, daar zij zich opdringt te moeten ‘boete’ doen, wijl zij haar vader te zeer heeft verwaarloosd - dat vinden wij in deze schetsen als zwakheid terug. Zoodra de schrijver van wat ik zou willen noemen ‘atmosfeer-weêrgave’ en van enkelvoudige karakter-teekening komt tot psychologische complicaties, dan verliest hij zijn helderheid, zijn zuiverheid, dan philosopheert hij om zijn personen heen, of beter: doet die personen om zich zelf heen philosopheeren als een web van onklaarheid, waardoor de totaal-indruk vertroebelt. Dat is wel jammer. Haspels is meer dan ‘een talent’; er is iets geniaals in zijn werk; maar dit juist doet het betreuren dat hem vooralsnog de strakke zelf-concentratie, de aarzellooze, zelfbewuste greep-die-nooit-mistast, de kenmerken van het genie, ontbreken. Wat deze schrijver echter reeds bereikt heeft is niet weinig. Al hopen wij op nog méér - wij zijn reeds dankbaar voor de uren van hart-sterkend genot, die het kloeke werk van dezen volbloed kunstenaar ons heeft geschonken. G.v.E. |
|