Den Gulden Winckel. Jaargang 5
(1906)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIdee en leven
| |
[pagina 170]
| |
roman had evengoed heel anders kunnen afloopen. Ook de compositie van het werk is gebrekkig. De eerste 50 bladzijden, handelend over Rika's moeder, bungelen er los bij. De hoofdstukken over de familie Staffelman zijn hinderlijk ingeschoven en vormen met het andere geen geheel. De natuurbeschrijvingen, die misschien het beste zijn uit dit werk, zijn te uitsluitend decoratief, houden geen verband met het leven der personen. Ten slotte de techniek. In haar woordkeus staat schr. sterk onder invloed van Quérido. Rechtstreeks van dezen overgenomen zijn substantiva als ‘buk’, ‘staar’, ‘kijk’, ‘huil’ etc. Het gebruik van te veel ‘kracht’-woorden als op blz. 23 (... ze hoorde kindjes-huilGa naar voetnoot1) al op snerpen en daartusschen wilde galm stem van Stien. - Bang liep Marie naar binnen, zag Stiens geweldig lichaam in de bedsteeopening, 't logge hoofd cadansend op de maat van 't woeste galm-zingen... Haar vette gezicht over glommen door goedigheidstrek’ [over glommen door een trek?? v. E.] etc.) - is een teeken van beeldingsonmacht. Onzuiver gezegd is: ‘De besproette armen, bruin, als met notesap ingewreven, waar het tanige vel omheen kwabte’ (blz. 88). Kwabde dat vel om de besproete armen?? Wij eindigen deze korte bespreking van ‘Rika’ met de verzuchting, dat de hemel ons van dergelijke ‘realistische’ romans voortaan verschoone. - Ze brengen de moderne literatuur in miscrediet.Ga naar voetnoot2)
GERARD VAN ECKEREN. | |
Boekenoverdaad door Jan Feith.
| |
[pagina 171]
| |
Er bestaan dus de stemmingen van een kritikus? Een boek wordt dus anders gelezen, doorwerkt, beoordeeld, al naar de stemming van den kritikus wisselt? Er is dus een kritiek, die zich wijzigt naarmate de matineuze bui, den middaggril, de avondstemming van den kritikus?... Er zijn dus invloeden als: weer - mooi of leelijk - voor- en tegenspoed, goede en slechte nachtrust, overvloedige en schrale maaltijd, licht- en zwaartrekkende sigaren, slappe of sterke thee, welke de werkwijze van de kritiek bepalen? Zoo een nuchter gemoed dit al bij zich zelf eens overwoog, hoe hebt gij, meester, het mij schril onthuld! Maar hoe was tevens uwe bespreking van toen een gebiedende wenk, een meesterlijke waarschuwing: ‘Gij, jongere, let op uwe stemming! beheerscht en laat u niet beheerschen! vormt gij uw stemming, en de stemming niet u! Want ik zeg u, het is alles lak!’ Hierna, meester, heb ik gedacht aan een radikale versterking van het dekblad van mijn schrijfdisch, en heb toen zorgvuldig naar het uiterlijk betuurd de vele boeken, welke mij langs den bekenden weg geworden waren. Ik zag op elk lapelletje, hoewel sierlijk gedrukt, de ironie van uw handschrift: ‘beleefdelijk ter bespreking aangeboden’, en proefde dan mijne stemming. Toen ik mij zette aan dezen prematuren arbeid was het ochtend, ik had gezond geslapen, bescheiden ontbeten, hield een houten pijpjen, met portorico, fijne snede, gestopt, in den mond; buiten was het zomer en binnen rustig. Uiterlijk zeiden deze boeken, welke ik tot een verschansing om mij heen gebouwd had, weinig. Het waren ingebonden of ingenaaide boeken. Hun omslagen waren sober bedrukt met den titel en daaronder den naam van den schrijver; of met kunstige letterverdeeling en versierde vulling was een ornament aangebracht. De kleuren wisselden sterk; behalve in rood, waren ze getint in alle mogelijke kleur-wisselingen. Toch was deze uiterlijke beschouwing eene, waarbij ik mijn stemming onbepaald kon houden. Ik had bijvoorbeeld deze beschouwing even goed in het avonduur kunnen doen plaats vinden, het lichaam en hoofd moe van dagtaak, na copieus diner, een weelderige sjiboek tusschen de lippen, buiten herfst en stormgeweld, binnen rumoerig gestommel van kamers onder weekbeurt. Toen, na lange mijmerende overpeinzing over het inwendige der dingen, waarvan wij slechts aanschouwen het uitwendige, vormde zich deze gedachte, welke gij zult herkennen, meester, als een stout variant op uw eigen bevraagteekenden zin: ‘Hoe zal men het boek aan de lezers vertoonen, als het beoordeeld wordt?’ Want vormt niet een onderdeel van ons oordeel de indruk, welken het boek als zoodanig op ons maakt? En is het bij boeken niet eenzelfde wreedheid als bij de menschen, dat de groote menigte het eerst let op het uiterlijk? Zoo zijn er twee belangrijkheden bij het boek, dat is zijn inhoud, zijn wezen, zijn ziel, zijn ik, - en dan zijn vorm, zijn uiterlijk, zijn kleed. En hoe die behooren bij elkander is treffend, want het beste boek, wat zijn inhoud betreft, dringt vaak niet door ter onzer kennisse, wanneer zijn uiterlijk ons te zeer afstoot, om het zelfs op te nemen... Dit, meester, heb ik neergeschreven als een een-voudig bibliografisch verschijnsel, dat zoo oud is als de boekenkritiek zelf. Doch ik woog, en overwoog het weer, toen ik mij omringd zag van de papieren vesting, welke gij mij te bouwen had gezonden. De boeken, welke gij mij ‘beleefdelijk ter bespreking’ hebt aangeboden, openbaarden onmiddellijk voornoemd verschijnsel. Naar het uiterlijk. Zij droegen kaften in olijf-groen, oker-geel, ultramarijn-blauw, najaars-groen, gebrand-sienna, dof-geel, licht terra-cotta, blauwig-groen, bessensap-rose, staal-blauw, grijs-grauw, en zoo voort, en zoo voort,... dit laatste minder om mijn gebrek aan kleurgevoel te verhullen, dan wel om het minder voor uw oogen te doen caleidoskoopen. De titels der boeken, de namen van hun schrijvers, de namen van hun uitgevers, de woonplaatsen van deze laatsten, stonden er op gedrukt. Wat de kleur hiervan aangaat was ook hierbij elk boek afwijkend van zijn nevenman. Er was soms getracht naar ‘couleur sur couleur’ - gelijk de modiste van een mijner bekenden pleegt te fleemen. Dikwijls had een krachtige poging zich meester gemaakt van den drukker, en het stond gedrukt: geel op groen, en rood op grijs, en wit op blauw - (alweer met een ‘en zoo voort, en zoo voort’ breek ik dezen bonten stroom af), doch meesttijds stond het gedrukt in kernachtig zwart; dit was dan stoer, diepzinnig en duidelijk. Ook de versieringen waren veel-wisselend. De moderne kunstversiering staat in het teeken van de sobere vakvulling en de gestyleerde lijn; ook zijn sterren en punten nog veel in gebruik. Men zou het boek moeten gelezen hebben, dus kennen en doorgronden, alvorens te weten, of er zinnebeeldige gang in het winden en buigen dezer lijnen gaande was; ik wist het niet, en vermocht zulks niet te beoordeelen, wijl deze beschouwing voorafging aan mijn kennisname van het inwendige boek. Doch sommige slingerfiguren en andere, blijkbaar aldus bedoelde potten met festoenen maakten een opdringerig dartelen indruk. Dan was er het formaat. In zijn geheel genomen doet het formaat veel aan het boek. Er zijn lieden, die zich bekocht zouden wanen met een | |
[pagina 172]
| |
kwarto uitgave, en die, wanneer de prijs dezelfde is, gulzig het dikke half octaaf werk zouden kiezen. Ja, ja, het uiterlijk is veel. Want ook zijn er lieden - juist tegenwoordig, want, o meester, hoe neemt niet het aantal forenzen toe, en hoe verandert niet elk stadsbewoner met de zomermaanden in buitenwoner - ik zeg, ook zijn er lieden, die veel treinend, het boek, dat zij lezen, gaarne met zich voeren om aldus imuun te zijn tegen boemeltreinen, slechte aansluiting, vertraging, kwaad reisgezelschap. Deze laatsten, in tegenstelling met de vorigen, verkiezen het zàkformaat. Van beiderlei soort, meester en vriend, hadt gij in velerlei schakeering mij aangeboden, en zoo is het, dat met zeer verdeelde omvatting van mijn belangstelling, ik de boeken beurtelings opnam en opensloeg. Zoo naderde ik dus het wezen zelve dezer boeken, want nu zag ik voor mij hun bladzijden met de vele kwart-bedrukte vakken in het midden eener witte omlijsting; ook zag ik de verdeeling in hoofdstukken. Sommige boeken leken daarbij op asthmatische grijsaards, want na twee, drie bladzijden moesten ze telkens ophouden en ademhalen voor een nieuw hoofdstuk. Zelfs was er een aêmechtige, die na één halve pagina tot rust reeds gedwongen werd, om reeds zijn volgend hoofdstuk in te zetten. Een wel zeer onrustigen indruk maken zulke gasten. Over de letters ware veel op te merken. Er huizen altijd nog wanstaltige knapen in de letterkast; k's, t's, l's zijn soms stakerige gedrochten, en bij sommigen zijn de o's en e's en a's als met een nijptang aangepakt en saamgeknauwd. Doch ook zijn er mooie volle letters, sierlijk geteekend, met zware bochten en slanke ophalen, en het is een rust, al die goed-gebouwde lettergelederen zich te zien rijen. Doch, meester, daar ben ik al aan de bladzijde, den regel, de letter toe. En nu weet ge wel wat volgen gaat! JAN FEITH. |
|