Den Gulden Winckel. Jaargang 5
(1906)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKeurTolstoi's Leven. Zijne persoonlijke herinneringen; Brieven en Aanteekeningen - 1828-1863 - bewerk door P. Biroekoff. Geautoriseerde vertaling naar het Russische handschrift door Emma B. van der Wijk. - Amsterdam. - P.N. van Kampen & Zoon.Levensbeschrijvingen zijn te onderscheiden in - ten eerste: zuiver wetenschappelijke documenten-biografiën; - ten tweede: artistiek-gebouwde biografiën; - ten derde: auto-biografiën (waarin de kenmerken der voorgaande soorten kunnen vereenigd zijn. Evenzoo is trouwens niet altijd een scherpe grens te trekken tusschen de eerste en tweede, als van zelf spreekt). De meest ware is m.i. de artistieke; de documenten-verzameling toch geeft nooit het léven, alleen opsomming van zijn uiterlijke verschijningsvormen; blijft altijd een dorre veelheid van feiten en wordt nooit een levende beeld-eenheid; - terwijl de waarheid van autobiografie en memoires altijd twijfelachtig zijn zal wegens de ontzaggelijke moeilijkheid de waarheid omtrent, in zich-zelf te kennen. Maar de artistieke biograaf, levende jaren na zijn held, kan door nauwkeurige historische documentenstudie komen tot een visie van het leven dat hij reconstrueeren wil; hij schept uit de feiten den mensch, bloedwarm, zooals hij kan geweest zijn; benaderende, naarmate zijn kunstenaars-visie dieper en zijn feiten-kennis zuiverder en veel-omvattender is, min of meer den mensch zooals hij moet geweest zijn. (Het is daarom reeds een a priori vast te stellen zekerheid dat de levensbeschrijving van den levenden Tolstoi niet gegeven kàn worden door hemzelf en een naast hem levende; bovendien mist de bewerker in dit geval al te zeer het aristieke element dat voor de schepping van sterk-omlijnde, vast-geconstrueerde, ademende levens-compositie onontbeerlijk is. P. Biroekoff is niet veel anders dan de documenten-verzamelaar. Dat wie hem aldus ziet hem niet te kort doet blijkt hij volmondig te willen erkennen: ‘Ten slotte, - zegt hij in zijn Inleiding, - noem ik dezen arbeid, met oprecht gemeende bescheidenheid, slechts een door mij verzameld materiaal voor het geven van een levensbeschrijving van Leo Nikolajewitsch Tolstoi’. In zijn Besluit spreekt hij van: dit onafgewerkte materiaal, enz. Verwacht men dus van dit boek niet wat men er volgens den schrijver zelf niet van verwachten moet, dan zal men na kennismaking een zeer waardeerend gevoel kunnen overhouden en dit werk een niet geringe aanwinst rekenen voor den Tolstoi-vriend en den Tolstoi-bestudeerder. De nauwgezette en ijverige wijze waarop de bewerker zijn documenten verzamelde geeft er de betrouwbaarheid aan; de kwistige aanhaling van brieven en dagboek-bladzijden van Tolstoi zelf (en anderen) doet het aangenaam-leesbaar zijn, wekt er hier en daar leven in en geeft het niet zelden de bekoorlijkheid van memoires. Zoo heeft dit breed-opgezette werk iets der genoemde drie soorten van biografie in zich vereenigd. Het is slechts materiaal, maar het is niet dor; het is geen catalogus, of inventaris of register, - het is een boek. Twee vervolgdeelen zullen later verschijnen; dit eerste deel (455 blz.) behandelt slechts Tolstoi's leven tot aan zijn huwelijk. (1828-1863). - Kinderjaren, Jongensjaren, Universiteit, eerste vertellingen, krijgsdienst, eerste paedagogische proefnemingen, huwelijk - zoodat het ontstaan der beroemdste letterkundige werken als Oorlog en Vrede, Anna Karjenina in het tweede deel zal worden gegeven. Belangrijkst moet uiteraard worden het derde deel, de beschrijving van den ouderen Tolstoi, in zijn economisch-literair-predikende jaren, Tolstoi als hervormer en moralist. Te oordeelen naar wat dit eerste deel geeft zal het complete (boek) een zeer volledig, een belangwekkend en breed werk zijn, een standaardwerk. De uitgave is zooals die behoort te zijn van een werk dat men niet voorgoed wegzet na het eenmaal doorgelezen te hebben, een boek dat de Tolstoi-vereerder in zijn studeerkamer zal neerleggen altijd zichtbaar, om er naar te grijpen telkens weer. Dan moet een boek zijn royaal en een lust om aan te zien. Deze levensbeschrijving is dat; men leest prettig de letters van het goede, crême-kleurige papier; het omslaan der bladen is | |
[pagina 140]
| |
aangenaam in de vingers; aanteekeningen zijn voor wie 't verlangt mogelijk op een gullen rand wit, enz.; allemaal kleinigheden, maar die toch zooveel invloed hebben op onze gehechtheid aan onze boeken. De illustraties zijn meerendeels wel interessant (ofschoon voor mij de waarde van portret-reproductie eerst begint waar ze scherper, beter geschieden kan dan de meest-aangetroffen, en ook hier gevolgde methode mogelijk maakt;) - als bizondere aantrekkelijkheden releveer ik een caricatuur van de medewerkers aan den Sawremjennik (het blad waarin T.'s eerste vertellingen verschenen zijn) - o.a. Toerghenjeff; - en een facsimile van een brief van Tolstoi, in 1865 geschreven.
leo tolstoi
Dat P. Biroekoff verzamelaar en niet meer is, heeft o.a. ten gevolge, dat kritiek op, of karakteristiek van Tolstoi's letterkundig werk, voor zoover het ontstaan er van in dit eerste deel wordt behandeld, nagenoeg geheel ontbreekt. Brieven van T. en anderen vergoeden wel iets, maar een afgerond beeld van den litterator Tolstoi ± 1850-1860 en zijn verhouding tot de letterkundigen van die dagen en vroeger, ook buiten Rusland, krijgt men aldus niet. Zoo hoort men b.v. van den invloed dien de lectuur van Rousseau op T. heeft geoefend niet anders dan wat deze er zelf van zegt aan een Parijschen hoogleeraar: ‘Ik heb den geheelen Rousseau gelezen: alle twintig deelen, waaronder het Woordenboek der Muziek. Hij heeft mij in verrukking gebracht - meer nog, ik heb hem vergood. Toen ik 15 jaar oud was, droeg ik in stede van een kruis op de borst, een medaillon om den hals, met zijn portret. Vele bladzijden uit zijn werken staan zóo diep in mijne ziel gegrift, dat het mij toeschijnt of ik ze zelf geschreven heb’ (p. 245). - Wat wij hier hooren is bizonder goed in staat ons verlangend te doen uitzien naar den grondigen kenner van T.'s leven, denken, schrijven, die ons dezen invloed nader toelichten zal, de teekenen er van aanwijzen, naspeuren. Biroekoff blijkt daarvoor de man niet te zijn. Een ander voorbeeld: (pag. 250) T.'s afkeer van G. Sand wordt aangeroerd zonder een woord van verklaring. - En niet alleen betreffende T.'s letterkundig leven zouden wij een dieper speurder, een fijner wegwijzer, i.e.w. een beter kritikus kunnen wenschen; ook in andere opzichten laat Biroekoff veel onverklaard, onuitgewerkt. Hij herinnert aan T.'s ‘eigenaardige’ meening omtrent de vrouwen en de vrouwenkwestie (pag. 250), maar omtrent den groei van die eigenaardige meening worden wij maar pover ingelicht (en dat t.a. plaatse in ander verband) door een paar uitspraken van T. zelf (z. p. 139, 169). Niet altijd heeft hij in de veelheid van voorhanden materiaal het geheel overbodige weten te schiften en ter zijde te leggen. Om maar één voorbeeld te noemen, - ik zie niet in wie er iets hebben kan aan het verhaal, hoe T.'s grootvader eens in tranen is uitgebarsten omdat zijn vrouw naar een bal was gereden zonder hem te groeten (pag. 25). Waar in dergelijke onbeduidende bizonderheden nog een bekoring van fijne herinnerings-teederheid is gelegen accepteert men ze, hoewel niet onmisbaar, gaarne: - aldus het eenvoudige, maar innige herdenken van zijn grootmoeder, die zoo mooi zeepbellen op haar handen kon te voorschijn tooveren wanneer zij zich wiesch (p. 27). - Maar erger dan het overtollige is het verwarrende dat soms het geven van te vele, en niet door iemand die meer is dan verzamelaar, uitgelezen documenten met zich brengt. De lezer kan onmogelijk, - tenzij hij zelf die artistiek-psychologisch-eklektische gave bezitten mocht, - uit deze veelheid altoos een beeld zonder scheuren of hiaten formeeren. De mededeelingen van verschillende zijden verkregen, spreken elkaar soms lijnrecht tegen. Zoo wordt op blz. 220 een gedeelte uit Tolstoi's dagboek geciteerd, waarin o.a.: - ‘Ja, ik ben niet bescheiden; vandaar dat ik trotsch op mijzelf, maar schuchter en verlegen in de wereld ben’, - terwijl op blz. 254 omtrent den Tolstoi dier zelfde dagen (door Panajewa) verteld wordt: ‘De graaf behoorde overigens niet tot de | |
[pagina 141]
| |
beschroomde lieden, maar was zich de macht van zijn talent bewust, en gedroeg zich dus, gelijk mij toen bleek, zelfs met zekere vrijmoedige ongedwongenheid’. Tolstoi zelf heeft op verzoek van Biroekoff herinneringen verzameld en deze zijn in dit werk opgenomen met de aanduiding: Uit de gedenkschriften van T. - Biroekoff dankt hieraan zeer waardevolle bladzijden, als te begrijpen is. Niemand had over T.'s moeder zoo kunnen schrijven als hij zelf (p. 41); over zijn tante Tatjana, zijn broeders Nikolaas, Sergius. (Ook brieven geven veel belangrijks aangaande zijn familieleden en hun invloed op zijn leven; ik noem slechts den brief over Nikolaas' dood aan Sergius Tolstoi (pag. 353). Ook had Biroekoff zeker niet sommige gebeurtenissen, zoo hij ze al gekend had, kunnen waardeeren in hun psychologische draagkracht als T. zelf ze begrepen heeft en op hun belangrijkheid gewezen. Er bestaat b.v. een innig verband tusschen de herinnering die T. heeft bewaard aan een natuurlijken broer, - zoon van zijn vader en een dienstmeisje, geboren uit een verhouding door de zeden dier dagen goedgekeurd, - en de ontwikkeling zijner sociale ideeën. Daarom vermeldt T. deze heugenis: - ‘Ik kan mij nog heel goed het vreemde gevoel herinneren dat mij bekroop, toen deze tot armoede vervallen oudere broer,Ga naar voetnoot1) die meer dan een van ons allen op mijn' vader geleek, bij ons om hulp kwam en dankbaar was voor iedere 15 roebel, die wij hem gaven’. Zoo iets, - van wijde strekking toch - zou door een ander niet geweten of misschien als onbelangrijk niet zijn meegedeeld. Op gelijke wijze heeft T. zelf het over den indruk die de op het goed van zijn vader slechts zelden toegepaste lijfstraffen op hem hebben gemaakt (p. 47). Voorts danken wij aan zijn persoonlijke mededeelingen terwille van dit werk verstrekt een niet onbelangrijke verbetering van Zagoski (Leo Tolstoi en zijn studietijd), aanvulling van Löwenfeld (Gespräche mit ünd über Tolstoi) enz. - Aanhalingen uit T.'s Biecht zijn ruimschoots ingelascht. Een der gewichtigste hoofdstukken is wel XV: De praktijk in de scholen te Jasnaja Paljana; - een kijkje op T.'s eerste paedagogische werkzaamheid, zijn zoeken naar zuivere onderwijsmethode, zijn omgang met de boerenkinderen, heel dat sympathieke, eerlijke, frissche pogen van zijn vier-en-dertigste levensjaar, eindigende met een huiszoeking en overval van gendarmes: Jasnaja Paljana was een broeinest van misdadige propaganda!.... Men leze in dit hoofdstuk de stemmingvolle Avondwandeling, de mislukte Geschiedenislessen, maar vooral De Opstellen-les, die prachtig is. Of de vertaling goed, juist is kan ik niet beoordeelen, maar zij ziet er zorgvuldig-gedaan uit, blijkbaar voorzichtig en daarom vertrouwenwekkend. In het Hollandsch kwam ik maar een enkel vlekje tegen. (B.v. pag. 160: In 1856 namen de zaken een anderen keer...) - Eenigen twijfel wekt het gebruik van het woord ordentelijk in een brief van Tolstoi (p. 148): ‘God geve dat ik nog eens een ordentelijk mensch zal worden.....’ Voor mij heeft dit woord een ietwat burgerlijken tint, en klinkt het hier als met zweem van spot in fijner mond - wat evenwel in dezen brief weinig waarschijnlijk is. Geeft inderdaad het oorspronkelijk een woord waarvan ordentelijk het zuivere equivalent is? - Maar wat zijn enkele kleinigheden als deze op een vertaal-werk van vier-honderd-vijf-en-vijftig bladzijden. Emma B. van der Wijk heeft den Tolstoi-vrienden onder ons een flinken dienst bewezen - want hoevelen onder hen kennen Russisch? - door hun dit belangrijke boek in eigen taal voor te leggen.
W.F.G. |