Nederlandsche kunstnijverheid
Nederlandsche Kunstnijverheid door Ed. Thorn Prikker. - Rotterdam, Meindert Boogaerdt.
TOEN ik vernam dat bovenstaand boek uitgegeven zou worden was ik gewoonweg verlangend het te lezen.
Eindelijk zou dan eens iemand, en nu geen buitenlander, een Hollander, de heer Ed. Thorn Prikker, onze bloeiende Nederlandsche Kunstnijverheid behandelen.
De oorzaak van mijn verlangen was daarin gelegen dat ik en met mij vele anderen 't nu hoogtijd vonden worden een verhandeling te hebben over 't werk van onze beste Kunstenaars, kunstenaars op het gebied der Kunstnijverheid, Kunstenaars wier werk beter, mooier en genialer is dan ook maar ergens anders.
Ik dacht dan een verhandeling, een enthousiaste verhandeling te lezen over Kunstenaars als Dysselhof, Lion Cachet, Nieuwenhuis, Mendes, in de eerste plaats; kunstenaars die als kunstnijveraars hooger staan, meer gepresteerd hebben dan al de jongere vrije-kunstenaars samen.
Ik dacht dan vervolgens een verhandeling, een meer bezadigde verhandeling te lezen over 't werk van Eisenloeffel, Penaat, de Bazel, van Leeuwen, in de tweede plaats; Kunstenaars die als Kunstnijveraars meer tot den bloei der nijverheidskunst hebben bijgedragen dan in de laatste vijftig door alle vorige Kunstnijveraars is verricht.
Onplezierig gestemd werd ik toen ik de Inhoudsopgave las van het boek de Nederlandsche Kunstnijverheid.
De personen daarin vermeld waren: Smits, Braat, Zwollo, Neuhuys, van der Hoeff en Brouwer.
De Instellingen daarin vermeld waren: Onder den St. Maarten, 't Binnenhuis, de Distel, Deventer Tapijtfabriek en de Kantschool.
Indien deze inhoudsopgave 't werk was geweest van iemand die levenslang op een onbewoond eiland had doorgebracht en na één maand vertoevens in Nederland tot bovenstaand lijstje was gekomen, men zou terecht 't bewijs hebben zien geleverd dat reclame een goed ding is.
Maar.... dat iemand die wie weet, misschien ⅞ van zijn leven in Nederland heeft doorgebracht, daartoe komt, is voor mij iemand die blind, doof en eigenwijs is. Blind, omdat hij op tentoonstellingen dingen niet heeft gezien die 't meeste 't bekijken waard waren; doof, omdat hij in zijn geheele leven niet geluisterd of verstaan heeft naar 't geen anderen in zijn kring over kunstnijveraars hebben gesproken; eigenwijs, omdat hij 't geen thans alreeds over enkele kunstnijveraars is geschreven negeert.
't Is een dwaze fout van schrijver en uitgever geweest het boek te betitelen met Nederlandsche Kunstnijverheid.
Die titel is te wijdsch.
Een ieder die er belang instelt te weten hoe de Instellingen onder den Sint Maarten, 't Binnenhuis, de Deventer tapijtfabriek werken kan ik 't boekje aanbevelen.
Vreemd is 't echter dat de heer Thorn Prikker wel de Instellingen behandelt maar niet de Kunstnijveraars die 't werk ontwierpen, wanneer men bijv. over 't Binnenhuis alles gelezen heeft, weet men alleen dat Lebeau de Battiks gemaakt heeft, dus is 't geen hij wel behandelt nog zeer oppervlakkig. Alleen de beschrijving over de aardewerkfabriek de Distel is in zooverre correct, dat men tenminste te weten krijgt dat Nienhuis daar ontwerper is. Ik kan niet nalaten als mijn wensch uit te spreken, dat er nu eens iemand met ruimen blik en met meer bekendheid op ons kunstnijverheidgebied