dige rotsstreken, waar het woeste graniet worstelt tegen de wilde macht van heester en struik, de grotten en spelonken en de machtige steengevaarten die als andere duinen, bolwerken vormen tegen het geweld van den Atlantischen Oceaan; de bloem- en vogelwereld, die deze harde natuur verteedert en de weemoedige beelden die zij den landsman in den herfst, de blijmoedige afwisseling, die zij hem in de lente biedt - alles is met een vastheid van toets en een overkleurrijk palet geschilderd.
graaf de saint-aulaire.
Als tegenstelling gelden de gruwel-tooneelen bij den overval der Tuileriën, die der Septembriseurs in de departementen en der Terroristen in de Vendée en Bretagne. Gelijk eenmaal Robert Hamerling de kleuren van Juvenalis, zoo heeft de Saint-Aulaire die der tijdgenooten van het Schrikbewind gedempt.
Niettegenstaande die matiging ‘il avoue loyalement qu'il n'a point cherché à restreindre, atténuer, adoucir l'horreur des scènes de violence, de meurtre, de carnage... Mais il déclare avec la même sincérité qu'il a soigneusement évité, dans les inévitables scènes d'orgies infâmes et de crapuleuse débauche, tout ce qui eût pu les empêcher d'être absolument lisibles pour tous’.
In dit boek staan wij ver van ragfijne, dikwijls uiterst vermoeiende karakter-ontleding, de rafeling en ontrafeling van een zielskluwen, dat maar al te grof van draden blijkt. Wij treffen dus geen boudoir- of salonhelden aan, bepeinzers van 's werelds wèl en wee, bespiegelaars en wijsgeerigen naar den trant van Jean Jacques of Benjamin Constant, de Stendhal of Bourget, diepzinnige bestudeerders eener lichtzinnige maatschappij - integendeel wij ontmoeten in het kasteel Grézels bewoners met bloeiende, maar stil-verdurende harten en fel bewogen toch peinzende gemoederen, het somber groen hunner pijnbosschen gelijk en het rood der wilde rozen tegen de granietrotsen in de oude landstreek Quercy.
Rotsachtig is ook de weerstand dien zij bieden, onverzettelijk de steenen tafelen waarop hunne geloofsartikelen zijn gegrift en steil en star de met de moedermelk ingezogen beginselen omtrent den Franschen Staat, het Fransche Staatsbeheer en de Fransche Kerk. Het zijn allen op dat punt - edelman of knecht - de solides gars, die hun Celtische afkomst niet loochenen en den gloed der Druïdische offer-altaren zien opvlammen in het schemerlicht der Catholieke outers van hunne kerspelen. Zij haten wat hun ingeworteld geloof zoekt te verdelgen; zij minnen wat hun Koning - Godes plaatsvervanger op aarde - hen gebiedt, en zij knielen voor wat hun priesters, de tolken des Hemels, hun leerden den nek te krommen: God, de Kerk, den Koning, de Gezaghebbers hunner wereld. Zoo was de toestand van heeren en knechten, in het departement van den Lot, waar het kasteel Grézels op 4 kilometer afstands van de kanton-hoofdplaats Puy-l'Evêque, bij een kronkeling van den stroom zijn torenbastions in de lucht hief, omrankt door wingerd- en muurplanten, die uit hun fierheid op de schamelheid van het dorpje Grézels, aan den voet van de rotsen, neerzagen. Den 3en Augustus 1792 vangt dáár, te Grézels, op het kleine dorpsplein de roman aan, nu Markies en Markiezin de Grézels hun zoon en hun dochter hebben uitgehuwlijkt, en onder zang en dans de heeren zich verwaardigen toe te zien naar de blijdschap der vazallen.
De jonge Markies, Godrik, 23 jaar oud, is luitenant in het regiment Royal-Navarre; zijne zuster Bérengère moet nog 18 worden. Zij is verloofd met graaf Tiburce de Riversac en haar broeder met Odette, het jonge gravinnetje. Tiburce dient in hetzelfde regiment als zijn vriend Godrik, doch beide jongelui hebben een half jaar verlof gekregen ten einde te huwen en de wittebroodsweken te slijten. Tiburce was een dier kranige officieren ‘qu'on avait déjà vu, au premier plan de la Ronde admirable de Rembrandt, ou dans l'un des trop nombreux banquets de gardes civiques de Van der Helst’. En zijn zuster ‘eût plongé dans l'extase les pieux, les mystiques primitifs. Elle eût été pour Quentin Metzys, Van Eyck ou Memling, l'idéal rêvé de la Vierge comme ils la