Den Gulden Winckel. Jaargang 5
(1906)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen kijkje in het bestelhuis van den Nederlandschen boekhandel‘HIERIN heeft onze boekhandel dit op elke handelsrichting vóór, dat wij beroepsgenooten, hoe ook verspreid, in den regel elkander kennen’. In dit gezegde van wijlen den alom geachten uitgever A.C. Kruseman ligt grootendeels het geheim opgesloten, waarom in den boekhandel nog steeds zulke andere toestanden bestaan dan in andere takken van handel. De boekhandel is o.i. het eenige vak dat in wezen en inrichting nog het meest de oude gilden nabijkomt. Wanneer een jongmensch zich hier of daar als boekhandelaar wil vestigen, geeft hij daarvan kennis in het officieele boekhandels-orgaan, terwijl dan zijn vroegere patroons daarbij een woord van aanbeveling voegen of het bestuur van den Uitgeversbond zijn leden omtrent de financieele draagkracht van den jongen collega inlichtingen verstrekt door hun te verzoeken hem gematigd of onbeperkt crediet te verleenen. Gaat de reiziger of bediende van een uitgever in het voor- of najaar op reis om aan de alom in den lande gevestigde boekhandelaren de door zijn patroon nieuw uit te geven werken te presenteeren en daarop bestellingen op te nemen, | |
[pagina 119]
| |
dan kan hij bij elken boekhandelaar, groot of klein, zijn geluk beproeven omdat, wanneer zij een exemplaar van die uitgaven noodig hebben, zij per sé bij den uitgever, zijn patroon, moeten terecht komen. Zulks maakt meermalen de verwondering gaande van reizigers in andere takken van nijverheid, die in groote plaatsen soms drie of vier huizen hebben waarmede zij zaken doen en die zich niet kunnen begrijpen dat hun collega uit den boekhandel in eenzelfde stad meerdere dagen of een week werk heeft. Dat onderling elkaar gedurig noodig hebben, waardoor onophoudelijk zendingen heen en weer geschieden, heeft in den loop van jaren het aanzijn geschonken aan eene der schoonste inrichtingen in de handelswereld. Wij bedoelen het Bestelhuis van den Nederlandschen boekhandel, gevestigd te Amsterdam in een ruime behuizing op den hoek van de Raadhuisstraat en de Spuistraat. Hoevelen van de duizenden die dagelijks die straten passeeren en hun oog laten vallen op het eenvoudige naambord aan den gevel, zullen eenig begrip hebben van wat daarbinnen gebeurt en waarvoor dat Bestelhuis eigenlijk dient? En toch is die inrichting een unicum, zoowel in het binnen- als in het buitenland. Geen enkele tak van handel kan een instelling als de hier bedoelde aanwijzen; waarschijnlijk is ook geen enkele andere tak van bedrijf onderling zóó georganiseerd dat een dergelijke instelling daarvoor nuttig of noodig is. Om een juist begrip te geven van de werking van het Bestelhuis, zal het noodig zijn eenige decennien terug te gaan en een stukje geschiedenis op te halen. Vóór de oprichting van ‘het Bestelhuis’ zooals het in den boekhandel kortweg genoemd wordt, liet het correspondentiewezen in dat vak zeer veel te wenschen over. Sedert onheugelijke jaren werd daarin dezelfde sleur gevolgd. Ieder jong boekverkooper, die zich in eene gemeente buiten Amsterdam vestigde, koos zich in de hoofdstad, het middelpunt van alle handelsverkeer, zijn correspondent. Deze ontving voor hem alle pakjes en brieven, zamelde die op en verzond ze, zooals dat van te voren bepaald was, één of meermalen per week of per maand, met beurtman, vrachtwagen en later per stoomboot of spoortrein, aan zijn committent. Wederkeerig zond deze al wat hij te verzenden had, bestelbriefjes, pakketten, teruggaand commissiegoed enz. aan zijn hoofdcorrespondent. Aangezien voor dat correspondentschap betaald moest worden en vele Amsterdamsche boekverkoopers daarvan een bijzaak maakten, was er op dat gebied heel wat naijver en deed de een het al goedkooper dan de ander. Daar kwam bij dat de correspondent tegelijk dépôt hield van de door zijne committenten uitgegeven boeken en een extra winst genoot van alles wat bij spoedeischende bestelling uit dat dépôt gevraagd werd. In den winkel van zulk een correspondent kon het vreemd toegaan. De winkeldeur bleef geen vijf minuten gesloten. Elk oogenblik werd ze opengestooten door een smerigen loopjongen, die onder het uitgalmen van een adres, zijn pakken op vloer of toonbank smeet, zich met zijn bestelbriefjes in het gesprek tusschen den boekhandelaar en zijne klanten mengde en voor zich de eerste bediening eischte. Ieder pak werd op zijn eigen hoop geworpen, en naarmate de correspondent veel of weinig committenten had, ruimer of bekrompener behuisd was - en dit laatste was in den regel het geval - vertoonde de boekwinkel een verzamelplaats van grooter en kleiner stapels van pakketten, waartusschen geen doorkomen was en die soms tegelijk voor zitplaats strekten voor de bezoekers. Was de dag van verzenden gekomen, dan werden die stapeltjes tot hoopen opgemetseld, tusschen pakpapier en touwen gesjord, op wagens geworpen en weer neergesmakt in het een of ander expeditie-kantoor. Nog erger ging het toe op elken eersten der maand, wanneer alles wat in het land uitgegeven werd, naar Amsterdam toevloeide, om vandaar naar alle richtingen verspreid te worden. Duizende pakjes en brieven moesten dan door de correspondenten gewisseld worden; voor inpakken en verzenden was geen oogenblik te verliezen; aan het gegooi en gesmijt was geen eind; knechts en jongens draafden met hun last, tusschen koorden gewrongen, op rug en hoofd of met wagens het woelige Amsterdam door.Ga naar voetnoot*) Dat door deze wijze van doen tal van abuizen moesten plaats grijpen, ligt voor de hand. Geen wonder dat deze toestand van het correspondentiewezen herhaaldelijk aanleiding gaf tot klachten en dat gedurig bij het bestuur van de Vereeniging tot bevordering van de belangen des Boekhandels werd aangedrongen om daarin verbetering te brengen. ‘Wil men vlugheid, orde en zekerheid in ons correspondentiewezen ingevoerd zien’, zoo werd gezegd, ‘dan moet in de eerste plaats de hoofdcorrespondent niets anders omhanden hebben, hij moet niets zijn dan expediteur en depothouder voor den boekhandel. Wil men de genoemde vereischten in de hoogste mate, dan moet er niets zijn dan één enkel huis, dat zich met de expeditie voor den ganschen Nederlandschen boekhandel belast, waar de goederen van allen worden ontvangen en aan allen worden verzonden’. Deze bij herhaling geuite wensch tot centralisatie | |
[pagina 120]
| |
van het verkeer in één lokaal, werd verwezenlijkt door de oprichting van het Bestelhuis van den Nederlandschen Boekhandel in Maart 1871. In het daaraan voorafgaande jaar was besloten dat door de Vereeniging van den Boekhandel het initiatief daartoe zou worden genomen. Zij benoemde daartoe eene commissie van vijf leden, die gemachtigd werden een naamlooze vennootschap op te richten, welke buiten de finantieele verantwoordelijkheid van de Vereeniging de zaak van het Bestelhuis zou ter hand nemen en trachten tot stand te brengen. Bepaald werd dat de Vereeniging de zaak in verhouding van hare finantieele krachten geldelijk zou steunen door het nemen van aandeelen en door garantie van rente. Zoo vlug als wij dat hier neerschrijven, ging echter die oprichting niet. Er waren heel wat vergaderingen en bijeenkomsten noodig, heel wat commissoriale werkzaamheden werden vereischt en heel wat besprekingen moesten gehouden worden eer het zoover was. Gelijk haast iedere onderneming, die, om iets goeds tot stand te brengen, den strijd van het algemeen tegen het individueel belang aanvaardt, zoo hadden ook de oprichters van het Bestelhuis met tegenspoeden te kampen. Zooals begrijpelijk is, verzetten de bestaande hoofdcorrespondenten zich met alle macht tegen de oprichting van een algemeen bestelhuis, omdat daarmede voor hen een aardige bijverdienste zou verloren gaan. Evenmin waren deze tusschenpersonen geneigd op de voorwaarden, die men hun voorsloeg, hunne committenten aan de nieuwe inrichting over te doen. Daarbij kwam nog dat perceelen midden in Amsterdam alleen voor grof geld te verkrijgen zijn, zoodat het verkrijgen van een voor het doel geschikt lokaal zeer moeilijk was. Na lang zoeken slaagden commissarissen in 1872 er in het bekende sociëteitslokaal ‘Het Vosje’, op het Rokin, aan de stille zijde, waar nu de sigarenfabriek van de firma Goulmy enHet Bestelhuis in 1872 op het Rokin.
| |
[pagina 121]
| |
Baar is gevestigd, aan te koopen. Door zijne ligging in het midden der stad, in de nabijheid van de expeditiekantoren van Van Gend en Loos, de beide groote spoorwegmaatschappijen, van verschillende stoombooten en het postkantoor, was dit voor het doel als geknipt. De benedenverdieping werd voor expeditielokaal ingericht, de bovenvertrekken als kantoorlokalen verhuurd. Tot directeur werd benoemd de oud-boekverkooper A. Belinfante, een man van veeljarige ondervinding. Al was dus nu het Bestelhuis gereed zijne werkzaamheden aan te vangen, de committenten lieten op zich wachten. Met den aanvang van 1874 telde het er slechts 52, terwijl de voornaamste der hoofdcorrespondenten, de firma Schalekamp, v.d. Grampel en Bakker niet minder dan 549 committenten had. Het was vooral de, eerlijk gevoerde, strijd tegen dezen hoofdcorrespondent die van commissarissen van de jeugdige instelling de uiterste inspanning vergde; immers, al waren zij nog zoo handig, hun tegenstander bleek telkens weer hen de baas te zijn. Eindelijk gelukte het echter hem, die eerst van geen toenadering wilde weten, door een weloverwogen voorstel in zijne zwakke zijde te tasten en tot onderhandeling te krijgen. Het plan werd n.l. geopperd om het Bestelhuis voortaan te belasten met de aflevering van fonds-artikelen tegen denzelfden prijs als ze bij de uitgevers, die de expeditie hunner goederen aan het Bestelhuis opdroegen, zouden zijn te verkrijgen. Daar nu de firma Schalekamp c.s. als aanzienlijk hoofdcorrespondent aanzienlijke winsten trok van de uitgevers en boekhandelaren die goederen bij hen in dépôt gaven of aanvroegen, zou zij, indien het plan doorging, om aan het Bestelhuis een algemeen dépôt van aflevering te verbinden, zeker spoedig het grootste deel van hare verdiensten als depothouder verliezen. Om zulks te voorkomen, werd zij nu bereid gevonden, tegen billijke vergoeding al hare committenten over te doen aan het Bestelhuis, mits men haar | |
[pagina 122]
| |
heur bestaand dépôt overliet. Door de overname van zulk een groot aantal committenten, alsmede door de bepaling in de overeenkomst met de firma Schalekamp c.s. dat hare magazijnen naar het gebouw van het Bestelhuis zouden overgaan, bleek het in gebruik zijnde gebouw te klein. Daarom was men verplicht het pas betrokken verblijf te verlaten en naar een nieuw om te zien. Ditmaal was men gelukkiger en slaagde er in twee pakhuizen in de Spuistraat aan te koopen. De flinke ruimte boven en beneden onderging de vereischte verbouwing en werd geheel ingericht voor het doel, waarvoor ze bestemd was. Sedert den 1en Januari 1876 is het Bestelhuis in de Spuistraat gevestigd. Van dien tijd af namen de werkzaamheden in deze onderneming jaarlijks toe. De nog overgebleven hoofdcorrespondenten deden geleidelijk hunne committenten aan de nieuwe inrichting over, zoodat binnen weinige jaren geen enkel Amsterdamsch boekverkooper meer als zoodanig werkzaam was. Door het voortdurend toenemen van het aantal committenten, moesten commissarissen er in 1889 op wijzen dat het bestaande gebouw niet meer voldeed aan de behoefte van het groote verkeer. Een oogenblik werd er aan gedacht het in gebruik zijnde gebouw in veiling te brengen en een ander, ruimer perceel te koopen, toen zich de gelegenheid voordeed een tweetal perceelen naast het bestaande gebouw aan te koopen. Reeds was de verbouwing aanbesteed, toen een besluit van den Gemeenteraad tot verbreeding van de toenmalige Huiszittensteeg de bouwplannen deed staken. Na overleg met het Gemeentebestuur, door aankoop van perceelen op den N.Z. Voorburgwal en ruil van grond met de Gemeente, konden de bouwplannen weer opgenomen worden en werd een terrein verkregen met gevelbreedte aan drie zijden. Gedurende de verbouwing in 1891 werd de expeditie tijdelijk gehuisvest in een loods, waar de dienst met veel inspanning van directeur en personeel geregeld werd voortgezet. Den 29en Januari 1892 werd dit nieuwe gebouw geopend, en heeft tot heden geheel aan de voortdurend vermeerderde eischen van het steeds grooter wordende aantal committenten en van snel vervoer kunnen voldoen. Door deze verbouwing werd voor den dienst van het Bestelhuis zelf een grootere werk- en bergruimte gevonden van 162 M2. gelijkvloers, n.l. 375 M2. in plaats van 213 M2. in het oude gebouw en bovendien een prachtige kelderruimte van 133 M2. Daardoor zijn verschillende noodige en praktische verbeteringen aangebracht kunnen worden als: het dubbele aantal loketten van vroeger; afzonderlijke ruimte voor het expeditie-lokaal, een voldoend ruim, afzonderlijk paklokaal, behoorlijke afscheiding tusschen de plaats van aanvoer en van afzending die elk een afzonderlijken, ruimen toegang hebben, terwijl alles is ingericht met de hulpmiddelen die toegepast kunnen worden, om elke afdeeling zoo doelmatig mogelijk in te richten en om, in het algemeen, den goeden gang van den arbeid en in het bijzonder aan orde, gemak, vlugheid, zindelijkheid en toezicht bevorderlijk te zijn. Gelijkstraats, naast de lokalen van ontvangst en verzending, zijn de kantoorlokalen voor den directeur en het administratief personeel. Op de bovenverdiepingen zijn de vergaderzaal van het bestuur van de Vereeniging tot bevordering van de belangen des Boekhandels, de bibliotheek dier Vereeniging, het kantoor van den administrateur derzelfde Vereeniging, dat van den redacteur-administrateur van het Nieuwsblad voor den Boekhandel, officiëel orgaan der Vereeniging, alsmede de magazijnen van de firma Schalekamp, van de Grampel & Bakker. Door de groote uitbreiding der zaak en de steeds vermeerderende werkzaamheden na het betrekken van het gebouw in de Spuistraat, vroeg de eerste directeur, de heer A. Belinfante, tegen 1 Mei 1877 zijn eervol ontslag. In zijne plaats werd benoemd de heer N.C. Smith, die gedurende al dien tijd getoond heeft de rechte man op de rechte plaats te zijn. Aangaande de ontwikkeling van het bedrijf kunnen de volgende cijfers eenig denkbeeld geven. Den 31en December 1878 telde het Bestelhuis 667 committenten en bedroeg het aantal verwerkte kilo's 1.466.561. In 1891 bedroegen die getallen resp. 880 en 2.101.027. Den laatsten dag van 1905 telde het Bestelhuis juist 1600 committenten, waarvan 394 in Amsterdam en 1206 daarbuiten. Het aantal zendingen beliep in het afgeloopen jaar 208.956, terwijl niet minder dan 5.037.730½ K.G. werden verwerkt, waarvan 1.381.748 K.G. voor committenten in Amsterdam en 3.655.982½ K.G. voor die daarbuiten. Het gezamenlijk personeel bestaat thans, behalve den directeur, uit een viertal ambtenaren voor de administratie en 27 pakkers en loopers. Omtrent de werkzaamheden van deze laatsten diene het volgende: In het sorteerlokaal zijn de wanden bedekt met in vakken verdeelde kasten, welke in alphabetische volgorde de namen der steden en dorpen dragen. Komt nu een kist met pakjes voor boekhandelaars in verschillende plaatsen, dan wordt die ontpakt en de pakken in de bepaalde vakken geborgen. Alles wat zoo in den loop van den dag wordt ontvangen, wordt op dezelfde wijze behandeld. Kort voor het vertrek van de treinen of booten, waarmede de pakketten naar een bepaalde plaats moeten verzonden worden, wordt alles wat voor de daar wonende boekhandelaren is ingekomen bij elkaar gepakt en aan ieder hunner het voor hem bestemde toegezonden. | |
[pagina 123]
| |
Het Bestelhuis aan de Spuistraat in 1892.
| |
[pagina 124]
| |
Het behoeft niet gezegd te worden dat het verzenden van zoovele duizende pakketten veel vergt van den bijzonderen zorg en intelligentie van het geheele personeel. Toch komen bij al die zendingen fouten hoogst zelden voor, wat voor een deel ook wel daaraan zal liggen, dat den pakker, door wiens schuld een pak aan een verkeerd adres wordt gezonden, daarvoor eene boete wordt opgelegd. De drukste tijden voor het Bestelhuis zijn de dagen vóór aan de scholen de nieuwe cursussen beginnen en de dagen vóór Sint Nicolaas, alsmede in het voorjaar, wanneer de boekhandelaars de door hen niet verkochte, in commissie ontvangen boeken moeten terugzenden. Overigens heerscht er ook op andere tijden elken dag eene bedrijvigheid, welke doet zien welk een voorname plaats de boekhandel inneemt onder de verschillende takken van handel. N.C. SMITH
Directeur van het Bestelhuis. We zeiden hierboven dat het Bestelhuis een unicum is in binnen- en buitenland. Inderdaad is zulk een inrichting bij den boekhandel in andere landen onbekend. Wel heeft omstreeks 1883 een zeer energiek lid van den Cercle de la librairie te Brussel moeite gedaan om ook voor den Belgischen boekhandel een dergelijke inrichting te stichten en heeft Brussel ook ongeveer een jaar een bestelhuis bezeten. Toen moest het echter opgeheven worden, niet door gebrek aan ijver bij hem die aan de oprichting den voornaamsten stoot had gegeven, maar door de eigenaardige inrichting van den boekhandel bij onze zuidelijke naburen. Een groot gedeelte van de boekhandelaars zijn daar geen vakmannen en hebben dus volstrekt geen belangstelling in de richtige organisatie van dien tak van handel, terwijl van de groote firma's voor wie de boekhandel wèl de bron van bestaan is, de in de Fransch sprekende gewesten hunne correspondenten te Parijs hebben en die in de Vlaamsche provinciën direct aan het Nederlandsche Bestelhuis zijn aangesloten. Een andere reden voor het minder slagen dan bij ons is misschien ook wel hierin gelegen, dat het vervoer van uit Amsterdam met alle plaatsen in ons land zooveel gemakkelijker is dan van uit Brussel naar de overige Belgische plaatsen, omdat in ons land bijna elk plaatsje van uit Amsterdam te water kan worden bereikt en daardoor de verzendkosten veel geringer zijn dan bij vervoer per spoor. Door de besturen van de boekhandelaarsvereenigingen in Frankrijk en Duitschland zijn aan het bestuur van het Nederlandsche Bestelhuis meermalen statuten en berekeningen gevraagd, zonder dat nochtans tot heden een dezer landen in het bezit van een dergelijke instelling is gekomen. Bij de oprichting van de naamlooze vennootschap ‘Het Bestelhuis van den Nederlandschen Boekhandel’ in 1871 was bepaald dat jaarlijks uit de verkregen winsten een zeker aantal aandeelen zou worden afgelost en dat, wanneer alle aandeelen zouden zijn afgelost, de Vereeniging tot bevordering van de belangen des Boekhandels eigenares van het Bestelhuis zou zijn. Door deze bepaling kwam die Vereeniging den 13en Januari 1902 in het volle bezit van deze inrichting, welke allengs een weldaad voor den boekhandel is geworden en een monument voor de mannen die, trots alle bezwaren en tegenkanting, krachtig naar hun doel jaagden en wier pogingen met schitterenden uitslag zijn bekroond. Het mag gerust gezegd worden dat het ‘Boekhuis’, zooals het telegram-adres luidt, een machtig middel is geweest tot het vermeerderen van den bloei van den Nederlandschen boekhandel.
D. SMIT. |
|