Den Gulden Winckel. Jaargang 5
(1906)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdTaalstudie.Inleiding tot de Geschiedenis der Nederlandsche Taal door Dr. J. te Winkel. - Culemborg, Blom & Olivierse.De aankondiging van dit boek in 'n tijdschrift als D.G.W. hoeft niet zo uitvoerig te zijn. Immers, 't is in de allereerste plaats, ja uitsluitend 'n werk voor ‘studerenden’ in taal. En voor die was er wel min of meer behoefte aan zoon werk. De stof toch, die in dit boek wordt behandeld, was wel hier en daar in binnen- en buitenlandse werken en tijdschriften op te snuffelen, maar voor onze taal was daarvan noch altijd geen min of meer samenvattend geheel gemaakt. 't Enige wat er op dit gebied bestond waren twee dikke delen Taal en Taalstudie, ‘voorlezingen over de gronden der wetenschappelijke taalbeoefening’ van W.D. Whitney en voor Nederlanders bewerkt door Dr. J. Beckering Vinckers. Die lezingen | |
[pagina 88]
| |
echter, bij ons in '75 ('84) - '81 bewerkt, waren door Whitney gehouden in begin 1864: 't niewste vindt men dus in dat werk ook niet. Wel is deze Inleiding van Prof. te Winkel niet zo jong als men wel zou denken: in 1892 werd er al 'n begin mee gemaakt in 't tijdschrift Noord en Zuid. Maar nu, bij de verschijning van 't hele werk, heeft de schr. door toevoegsels en verbeteringen getracht de nadelige gevolgen daarvan enigsins weg te nemen. Hoewel 't later verschijnt, is 't boek op te vatten als de voorloper van de nederlandse bewerkingGa naar voetnoot1) van de Geschiedenis der Nederlandsche Taal, die eveneens van de hand van Prof. te Winkel verschenen is in Paul's Grundriss der germanischen Philologie (2e druk). 'n Behandeling van de woordbetekenissen heeft schr. in deze Inleiding achterwege moeten laten, omdat 't boek anders te omvangrijk zou zijn geworden. 'k Wijs er noch op dat 'n uitvoerige inhoudsopgaaf, en zaak- en personenregisters, de bruikbaarheid van 't werk als Nachschlagebuch zeer verhogen. 'k Schreef boven al, dat deze Inleiding haast uitsluitend bestemd is voor wie zich spesiaal op de taalstudie toelegt. Toch zijn er wel enkele gedeelten in, die ook anderen kunnen interesseren. 'k Noem b.v, hfdst. I, § 2, waarin gehandeld wordt over spraakwerktuigen en spraakklanken, en waar 'n beknopte maar heldere uiteenzetting van dit onderwerp wordt gegeven. Dan § 4 van datzelfde hfdst., waarin 't persoonlike en veranderlike van de taal wordt behandeld. Verder § 7, over taal- en tongval. In hfdst. II, § 1 wordt 'n interessant overzicht gegeven van de geschiedenis van de denkbeelden inzake de oorsprong van de taal. En zo is er meer in dit boek, dat ook de leek op 't studiegebied van de taal belang kan inboezemen. Over 't geheel is dit werk rustig, kalm, zakelik (soms ook wel wat erg dor!) geschreven. Natuurlik, voeg 'k er bij; want 'n schrijver die heeft te onderwijzen, die z'n lezers moet meedelen welke vraagstukken er zich alzo voordoen op 't gebied van de taalstudie, die verder de (soms verschillende) oplossingen van 'n vraagstuk aangeeft, en ook de vraagtekens die noch zijn blijven staan; en die bovendien noch verschillende feiten moet meedelen - zulk 'n schrijver moet zorg dragen dat hij de dingen zo juist en zo objektief mogelik weergeeft: hij is de historieschrijver èn van de taal èn van de iedeeën over de taal. Nu is volkomen objektiviteit ondoenlik en ook onnodig. Zelfs zijn er op 't gebied van de taalstudie onderwerpen, die niet objektief te behandelen zijn, om de eenvoudige reden, dat de kijk die men op die dingen heeft, de opvatting i.a. die men van taal heeft, bepaalt de manier waarop men die zaken behandelt. Er zijn verscheidene zulke onderwerpen te vinden, betreffende 't wezen van de taal en de ontwikkeling van de taal. Niet te verdedigen echter in 'n wetenschappelike inleiding tot de studie van 't nederlands, is 't te velde trekken tegen mannen die van verschillende taalaangelegenheden 'n andere opvatting hebben. Prof. Dr. J. te Winkel
Prof. Te Winkel echter heeft 't nodig geacht, op enkele plaatsen min of meer aanvallend op te treden tegen de niewere taalbeschouwing, die 't best wordt gekend uit 't tijdschrift Taal en Letteren, en die ook de vereenvoudiging van Dr. Kollewijn op z'n geweten heeft. Dat Prof t. W. 't met deze richting niet eens is, is wel voldoende bekend en had men ook op verschillende plaatsen in z'n boek kunnen bemerken, zonder dat de schr. noch 's met nadruk en min of meer uitdagend tegen die richting optreedt. Zoals 'k al zei, dit is in 'n ernstig wetenschappelik boek geheel misplaatst. De felste aanval die de schr. tegen de vereenvoudigers doet, is z.i. mischien wel zìjn voorstel tot vereenvoudiging van onze spelling. Of moet 'k 't beschouwen als een professorale parodie, dus... 'n grapje? Heus, 'k weet 't niet. Dat 't | |
[pagina 89]
| |
ernst zou zijn, kàn 'k niet geloven, en dat 't 'n grapje zou wezen, dùrf 'k niet. Men oordele uit de volgende regels over 't spellingsvoorstel van Prof. te Winkel - 'n spelling die, volgens de ontwerper zelf, zoveel mogelik foneties is en ‘die tevens aan de hoogste eischen der gemakzucht’Ga naar voetnoot1) voldoet. Wyn Neerlands bluud in d'aadərs vluuit,
Van vreemdə smettən vrei,
Wyns hart voor land en kooni gluuit,
Vərheff' den za als wei.
Bəsxerm, oo God! bəwaak den grónd,
Waaróp ónz' aadəm gaat,
Də plek, waar ónzə wyg óp stónd,
Waar eens óns graf óp staat.
Wei smeekən van ü vaaderhand, enz.
'k Meen nu, voor de lezers van dit tijdschrift 't beste te doen, met noch even in 't kort, zonder verdere opmerkingen, de veel omvattende stof in dit boek verwerkt, aan te geven. 't Eerste hoofdstuk handelt over 't wezen van de taal. In § 1 wordt gesproken over denken en spreken. Wat ìs spreken? wat ìs denken? Over 't verband tussen deze twee en hun wederzijdse invloed op mekaar. Deze paragraaf besluit met 'n overzicht van de geschiedenis der taalpsychologie. § 2 heeft tot onderwerp de spraakwerktuigen en de spraakklanken. Welke zijn de spraakwerktuigen? Hoe werken ze? Welke spraakklanken kunnen we onderscheiden en met welke werktuigen worden die verschillende klanken voortgebracht? Ook deze paragraaf eindigt met 'n geschiedkundig overzicht, nu van de fonetiek. § 3 handelt over woorden en zinnen, als vormen van 't spreken. Hier is o.a. gelegenheid om te spreken over de invloed die de verschillende klanken, resp. in 'n woord en in 'n zin, op elkaar uitoefenen. Verder over de verschillende manieren waarop 't zinsverband kan worden uitgedrukt. § 4 heeft tot onderwerp: 't persoonlike en veranderlike der taal. § 5 handelt over 't verband tussen spreken en verstaan. In § 6 wordt de eenheid en verscheidenheid van taal besproken. 'n Eenheid is de taal van 'n volk. Daartegenover staat 'n splitsing van oorsoronkelike eenheid van taal. Over taal- en tongval lezen we in § 7. Daar wordt aangegeven wat 't verschil tussen deze beiden is, en hoe ze met mekaar in verband staan. De laatste paragraaf van dit hoofdstuk bespreekt de kwestie spreektaal en schrijftaal. Er wordt in aangetoond dat ze 'n verschillend karakter dragen, dat de twede, als kunsttaal, konservatiever is dan de eerste, die langzaam, ongemerkt verandert. 't Twede hoofdstuk beschrijft de oorsprong en de ontwikkeling van de taal. Uit § 1 leren we al de verschillende meningen kennen, van de tijd van de Grieken af tot nu toe, die er over de oorsprong van de taal zijn geuit. En ondanks dat langdurig, veelzijdig en ernstig onderzoek, moeten we tans verklaren: we weten 't niet; 't raadsel heeft zich noch niet opgelost, en - zal zich wel nooit oplossen. Daarmee hangt onmiddelik samen § 2, waarin gesproken wordt over de woorden van de oertaal, of beter over de z.g. wortels, die met behulp van taalgeschiedenis en taalvergelijking door de filologen zijn gekonstrueerd. De wortels hebben dus in die vorm in de oertaal niet werkelik bestaan, 't zijn slechts abstraksies. Verder wordt de vorm en de betekenis van die wortels behandeld. De volgende paragrafen van dit hoofdstuk houden zich dan bezig met de ontwikkeling van de taal. Besproken wordt achtereenvolgens woordvorming door samenstelling en door afleiding. Dan krijgen we 't vraagstuk van de klankverandering; welke klanken in de talen veranderd zijn en ten gevolge van welke verschillende oorzaken dat geschied is en noch steeds geschiedt. 'n Paar faktoren van klankverandering worden dan in 'n afzonderlike paragraaf behandeld, n.l. gemakzucht en welluidendheid. Ook 't aksent, de klemtoon oefent grote invloed uit bij de klankverandering. Noch twee paragrafen behandelen dan faktoren van taalverandering, t.w. de analogie en 't ontlenen van woorden of klanken aan andere talen of aan dialekten. 't Hoofdstuk besluit met 'n paragraaf over schriftvorming en schriftwijziging. De geschiedenis van 't schrift wordt er in geschetst en verschillende spelling-sistemen - met als slot 't boven aangehaalde voorstel-Prof. J. te Winkel. Ten slotte 't derde hoofdstuk. Hier wordt 'n overzicht gegeven van de verschillende taalgroepen en talen met de kenmerkende eigenaardigheden ervan. Tot noch toe ontbrak in onze taal zulk een omvangrijk overzicht. 't Spreekt van zelf dat 't hele boek door, verwezen wordt naar bronnen voor de verschillende onderdelen.
En hiermee kan 'k m.i. de aankondiging van deze Inleiding tot de Gesch. der Ned. Taal in dit tijdschrift eindigen. Zij, die zich niet spesiaal met taalstudie bezig houden, maar die over een of ander onderwerp op dat gebied, | |
[pagina 90]
| |
graag eens iets willen lezen, zullen dit boek, zoals uit de korte inhoudsopgaaf bleek, wel met vrucht kunnen raadplegen. P.L. VAN ECK Jr. Den Haag, Aug. '05. |