Den Gulden Winckel. Jaargang 5
(1906)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAan Jan FeithTOT de vermakelijkste dingen, Janneman, behoort het beoordeelen van boeken van vriendjes. En daar jij mij nu de gelegenheid brengt door je Schetsen van een Journalist - Amsterdam, Scheltens & Giltay, zonder jaartal, doch vermoedelijk onlangs verschenen, zoo iets vermakelijks andermaal te doorleven, begin ik met je dankbaar te zijn. Dankbaar moet een bejaard scribent altijd zijn, wanneer een minder bejaard collega prijs blijkt te stellen op zijn oordeel. Dat oordeel kan gemeenlijk het debiet van het boek bevoor- of benadeelen, al naar het in gunstige of ongunstige termen wordt geuit. Edoch, Janneman, dat is niet het vermakelijke in het ambt van beoordeelaar. Glimlacht gij op de Veldhoeve? Werkelijk, het is een ambt, even goed als Minister of Volksvertegenwoordiger; de ambtenaar, d.i. de man die beoordeelt legt er zijn heele ziel bij bloot, precies als een Minister zijn budget tot heil van het Vaderland, of een Tweede Kamerlid zijn staatkundige richting tot heil zijner kiezers blootlegt. En zoo hebben we dan in onze critische organen, dag-, week-, maand-, en jaarbladen beslagen of | |
[pagina 68]
| |
onbeslagen spiegels van de zielen onzer beoordeelaars. Maar spiegels blijven het altijd, al is de spiegel dof of helder. Dat nu vind ik zoo alleraardigst. Schrijver Die of Die geeft een schriftuur.
jan feith
Ambtenaar Zus of Zoo beoordeelt het en terwijl hij denkt door zijn oordeel zijn vriend of zijn vijand in deszelfs hemd of rok den Volke te vertoonen - vertoont hij allereerst his dear little self in zijn zielskleedij aan de leesgrage menigte, het halve stuivers-publiek daaronder begrepen. Hoe zal ik mij nu aan mijne lezers vertoonen, terwijl ik U beoordeel? Op zijn grimmigst? Op zijn deftigst? Op zijn hoogst? Op zijn lieflijkst? Op zijn sjagrijnerigst? Op zijn hoogmoedigst? Op zijn laaghartigst? Summa summarum op zijn meest critisch? Ik kan bijvoorbeeld beginnen, Janneman, met mijn geest te doen spelen, naar de wijze van Alle eendjes, op den naam Fijth. Let op die ij. Ik geef daardoor te kennen dat ik je niet ken en bij toeval nu verplicht ben, je naam onder mijne pen te nemen. Lieve hemel, beduid ik daardoor aan mijne mij toegenegen lezers, wie kent er nou Fijth? Dan kan ik toespelingen maken, zicht- en voelbare, bijv., op je titel. Niet op dien van journalist, dien je je zelven geeft. God-bewaarme, nee' dan liever de lucht in! Stel je voor een toespeling (een hatelijke natuurlijk!) op het Sacro Saint Journalisme, in onze dagen dat jou' pers, mijn pers, de Nederlandsche pers, neen' de Wereldpers door het Journalisme wordt beheerscht?! Le journal a tué le livre. En het sterkst bewijs geef je zelf ervan, want je boek bestond niet zonder het Journalisme. Bovendien zal ik mij wel wachten, zoolang mijn stramme vingeren worden gedwongen zich om een pen te slaan, kwaad te spreken van de dagelijksche pers. Misschien begrijpje, bij eenig journalistisch nadenken, waarom. Wat ik bedoel is een allerfijnst, een doddig speldeprikje op je adelstitel. Dat is hetzelfde hooge vernuft door mijn medeambtenaren tentoongespreid als ze een freule, met wie ze overhoop leggen, juffrouw noemen! Kolossaal! Kolossaal wat een vernuft! Of als zij een of ander geridderde uwer en mijner collega's al het onridderlijke laten zien, waartoe hun burgermansziel in staat is. A propos: Burgerman hier genomen als tegenstelling met hunne kunstenaars-heerlijkheid, en niet als rooie lap, door het socialisme den op dien heilstaat verbitterden bourgeois voorgehouden. Maar als ik dat, in navolging van mijne mede-ambtenaren, poogde te doen, zou ik mij aanstellen als je tegenstander en ik ben je medestander, je vriend, Janneman, maak nu zelf de conclusie, en onthoud eens vooral hoe ernstig ik de oordeelvelling over boeken en menschen beschouw. Heb je je daarvan goed doordrongen, dan zal de betuiging van sympathie, die ik, sinds wij het laatst op de Haarlemsche planken ons vertoonden, hier herhaal, je niet onaangenaam zijn en daar ik niet anders wil dan dat, verblijf ik met de beste gevoelens Je ernstige Vriend PIETER. ‘De Veldhoeve’ - Hoogenaarderweg, Hilversum
(Woning van JAN FEITH) NASCHRIFT voor de H.H. Scheltens & Giltay. De Schetsen van een Journalist door Jan Feith zullen U geen windeieren leggen. Eensdeels door | |
[pagina 69]
| |
zijn naam, in de gansche sport- en letterwereld bekend, anderdeels door de vlugge, aardige manier waarop hij vertelt. U weet of weet niet dat ik zelden Couranten lees (maar wees zoo goed dit voor U te houden) doch sinds ik een blik kreeg in het Handelsblad en dáár feuilletons van Jan Feith ontdekte, heb ik geen enkele maal verzuimd een No. te koopen en ik heb het ook gelezen, hetgeen voor iemand die schrijft zooals ik doe en 40 jaar lang couranten en feuilletons met vrucht las, gelijk ik deed, niet weinig gezegd is. Houdt U dus overtuigd Mijnheeren, van mijne beste gevoelens jegens uwe uitgaaf en gelooft mij, met erkentelijkheid dat Gij ze ondernaamt. Uw Dw. P.V.
P.S. Mag ik U nog even zeggen dat Jan Feith voor mij verstaanbaar Nederlandsch schrijft. Dit is een eerste voorwaarde, die ik sinds eenigen tijd gesteld heb, voor het lezen van diverteerende feuilletons. Dat verstaanbare heeft-ie zeker van Lodewijk Mulder, Lindo, Johan Gram en Justus van Maurik geleerd. Van mij heusch niet, want als ik geweldigen indruk wil maken, komt de wolk der taalverduistering over mij als een Zwitsersche Nebbel. |
|