heen, maar 't was nog hard werken - dat blijft het feitelijk altijd en overal in de journalistiek, behalve voor enkele parasietische naturen, die ook den redacteursstoel beschouwen als het rond de cuir, waarop men zich gemakkelijk neervlijt om met een minimum-arbeidsdag het eindje te halen.
Van dat slag staat de heer Doorman ver af. Al is hij ‘ambtenaar’ geweest, vijf jaren bij de Algemeene Rekenkamer, hij bracht van de zoogenaamd specifieke ambtenaars-eigenschappen van dat college naar het redactiebureau niets mee dan een groote nauwgezetheid, ook in kleinigheden, en een regelmatige schrijfhand, om elken journalist jaloersch te maken, te groote weelde haast voor den letterzetter die, naar men beweert, juist slechte copy noodig heeft, om met aandacht te lezen.
Doorman was trouwens min of meer journalist door geboorte. Sedert zijn eind-examen H.B.S. (in 1869) hielp hij zijn vader, den hoofdredacteur van 't toenmalige Dagblad v. Z.H. en 's Grav., bij 't bewerken van Kamerstukken enz., en legde daar den grond voor zijn vaardigheid in 't métier. (Tijdgenooten gewagen altijd met lof van de verbazende werkkracht, ook door wijlen den heer Doorman Sr. ontwikkeld.)
In 1874 kwam hij aan 't Dagblad als redacteur en bleef daar dus 14 jaren. Buiten het krantenwerk leverde hij soms een tijdschriftartikel, o.a. nog in 1905 een in de Economist, ter bestrijding van Harte's Tariefwet. En jaren lang schreef hij de Haagsche Sprokkelingen in het Utrechtsch Dagblad, gewaardeerde proeven van het destijds nog niet zoo algemeen beoefende genre der kritische weekkronieken.
Hoewel natuurlijk, als elk dagbladschrijver, meedoende aan ‘de politiek’, kan men Doorman niet een politiek journalist noemen in den gewonen zin. Hij is te kritisch aangelegd om zich te maken tot den constanten phonograaf van een patijleus; te individueel in zijn vizie van wereld en maatschappij en te begeerig naar een oplossing van elk concreet geval, om zich philosofisch te vermeien in de perspectieven van een rekbaar program.
Ik zou mij hem kunnen denken als leider van een scherpe oppositie, wien geen fout ontgaat en geen cijfer ontsnapt - nooit als woordvoerder van een meerderheid, die in sierlijke zwaaiïng langs een breede lijn laveert.
Kritisch is deze journalist in de eerste plaats. Zeldzaam vaardig weet hij uit iets te halen, wat hij er uit noodig heeft; praktisch kiezend wat hem belangrijk of gewenscht voorkomt.
Een der moeilijkste werkzaamheden van den redacteur aan een kleine courant is het maken van uittreksels, excerpten of overzichten van een groot stuk, elders gevonden of ontvangen van correspondenten of officieele lichamen. Speciaal in den Haag kan men daarvan profiteeren, door de talrijke stukken van de Kamers, en ook door de Gemeente-Secretarie, die een ware virtuoziteit heeft bereikt in het op de ongelegenste uren toezenden van de ‘stukken’. Door correspondenten, die meer dan één orgaan bedienen, wordt natuurlijk ook alles gemaakt naar de maat der groote kranten. Hierdoor krijgt de journalist van de ‘knipkrant’ een taak, welke zijn collega aan 't groote blad niet kent: het pasklaar maken.
Velen kwijten zich ook van die taak door middel van hun trouwe schaar; de meeste ‘uittreksels’ enz. zien er dan ook uit als een ding zonder kop of staart, wat bij schelvisch of paling smakelijk is, doch bij nieuwsberichten minder.
Weinigen zullen er zijn, die het den heer Doorman nadoen, in een minimum van tijd een groot artikel te veranderen in een verkleinde editie, die - en daar komt 't op aan - toch het essentiëele bevat. Voor hem te moeilijker, wijl hij had leeren werken aan een blad, dat vele kolommen beschikbaar had, terwijl aan de kleine kranten (ik mag 't gerust zeggen, want 't is nagenoeg overal van 't zelfde laken een pak) de redactie de plaatsen mag innemen, die de advertentie-colporteurs onbesproken lieten.
Is het reeds moeilijk, een klein blad voor de lezers eenigszins volledig te doen lijken, moeilijker nog wordt het, smakelijk te zijn, waar men gebonden is door neutraliteit, respect voor adverteerders, het eeuwige veto van eene tegenover 't publiek niet verantwoordelijke directie (ook dit is zoo algemeen, dat 't niet als persoonlijk verwijt behoeft uitgelegd) - en bovenal door de remmende zekerheid, dat men staat tegenover een meerendeels slecht ontwikkeld, traag en daardoor verkeerd begrijpend publiek.
Ook in dat smakelijk maken, het retoucheeren van een bericht, het vinden van een pikante kantteekening is Doorman een meester.
Al deze eigenschappen komen hem uitmuntend te stade bij wat eigenlijk de edele kern van zijn werk is: het aanhoudend controleeren der Haagsche gemeentezaken en het leiden van de openbare meening. Men kent van hem 't nauwkeurig raadsverslag, de daarop volgende In- en uitvallen, waarin de beteekenis van 't debat gegeven wordt op een zeer duidelijke wijze. Daarbij komt, dagelijks het oog te houden op al wat B. en W. schudden uit hun hoorn des overvloeds, liefst aanstonds een aanteekening er bij te maken, 'n kritiekje te geven als er ‘gevaar bij uitstel’ is. Dit nu heeft Doorman jaren lang voor den Haag gedaan op een wijze, die tot voorbeeld kan strekken voor ieder, wiens taak het is, als journalist