Den Gulden Winckel. Jaargang 5
(1906)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
KeurBeets herdrukt.Ga naar voetnoot1)Waarom heeft de firma Sijthoff, eene nieuwe goedkoope uitgaaf van Beets' dichtwerken in 't licht zendende, daarvoor een bandjen uitgekozen alleen bij kunstlicht duldbaar? Waarom heeft zij er geen behagelijker beeltenis des auteurs voor geplaatst, dezelfde b.v. die dertig jaar geleden voor de éérste complete uitgaaf gekozen werd? Waarom is het papier van de eerste deelen zooveel minder dan dat van 't laatste - of schijnt het mij toe dit te zijn? Want voor een kenner begeer ik mij allerminst te doen doorgaan. En ô, waarom heeft zij er geen drie bandjes voor over gehad, zoodat het geheel niet gelijk thans den indruk behoefde te maken van een moeder-olifant met haar kleine? Deze vragen weet ik evenmin te beantwoorden als die andere, zoo oneindig gewichtigere: waarom Beets, die de eeuwig ware leuze niet moede was te verkondigen, dat: ‘Kunst is keur’, niet ongeveer een derde zijner verzen ons onthouden heeft? Kende deze uitnemende menschenkenner zichzelven of zijn eigen geestesvruchten zoo weinig? Stuitte deze fijne beoordeelaar van anderer dicht, die eigen smaak zoo voortreffelijk onder tucht gebracht en geoefend heeft, nooit op menig vers, menigen regel, menig woord, welke diezelfde smaak onverbiddelijk, zou men zeggen, verbannen moest? Oude vragen, voorzeker: maar mij nog steeds even zooveel raadselen.Ga naar voetnoot2) Of is 't eigenlijk geen raadsel in 't geheel? Want weten scherpzinnige lieden soms in menig vers dingen te leggen (en er weder uit te halen) waarvan de dichter nooit gedroomd heeft; aan den anderen kant staat het uiteraard vast dat deze in en tusschen zijne regels zeer veel zien en gevoelen kan, waarvan om duizend en één redenen de lezer het minste niet vermoedt. Is het mogelijk dat een dichter een vers van hemzelven met hetzelfde oog beschouwe als dat van een ander? Ik zou denken: neen het. Of 't moest er een zijn, voor vele jaren geschreven, nooit wedergezien en volstrekt vergeten. Zoodat ik maar zeggen wil, dat men, met eenen dichter gebrek aan zelfcritiek en keur te verwijten, niet te voorzichtig wezen kan. Hetgeen echter niet wegneemt dat ik juist uit liefde voor Beets en zijne poëzie verscheidene dingen in zijne volledige werken veranderd of verwijderd wenschen zou. Maar dit weêr neemt niet weg, dat ik mij in 't verschijnen van deze nieuwe uitgaaf hartgrondig verheug, met hetzelfde genot als de in Engeland steeds weêr toenemende belangstelling in en allengs tot een cultus wordende vereering van Dickens, bij elk nieuw blijk er van mij smaken doet. Met heilig leedvermaak gedenk ik, wat Beets betreft, aan de twee of drie smaadartikelen, weleer over hem in ‘de Groene’ verschenen, en aan ettelijke uitingen van gelijke strekking later; en wat Dickens betreft aan zekeren Nederlandschen oppercriticus - doch wij weten, het zijn altegader oppercritici - die de personen in David Copperfield, op Micawber zoowat half na, voor zich daagde, ten einde hen, gelijk een andere ‘boer op klompen’, met werkelijk kwaadaardigen wellust, als hij juichte gezamenlijk ‘dood te trappen’. Ja, innig verblijd ik mij in deze uitgaaf. Dat na de voorgegane, en na de laatste bloemlezing (door een zoon des dichters) de welvermaarde Leidsche firma haar ondernam, schijnt mij een heilbelovend teeken. Niet dat ik voor mij er ooit eene seconde aan getwijfeld heb, of, naast Hildebrand, ook Beets zijne plaats in 't hart onzer natie behouden zou: daartoe heeft hij voor 't geen in ieder menschelijk menschenhart eerbiedwaardigs en eeuwigs schuilt, te zuivere en echte tonen gevonden en aangeslagen; maar elke edele, elke groote naam heeft tijden waarin zijn luister door allerlei verdoofd, ja verduisterd wordt. En ònze tijd is er zeker niet naar om het beste in dezen dichter in zijne klaarheid te doen uitkomen. Ja zoo weinig scheen hij dit, dat mij althans deze vernieuwde druk der complete dichtwerken eene verrassing is geweest. Moge het aantal lezers, bewonderaars, koopers, de firma Sijthoff, ondanks hare blijkbaar goede verwachtingen, op hare beurt zóó verrassen, dat zij eerlang nog eens weder hare persen voor Beets aan het werk zet: tot eene editie die hem en haar naar het uiterlijke waardiger zij dan, als gezegd is, in sommige opzichten deze. Misschien kan dan tevens de correctie van de drukproeven aan nog zorgzamer handen worden toevertrouwd dan ditmaal is geschied. 1 Nov. '05. I. ESSER. | |
Huize ter Aar door Jeanne Reyneke van Stuwe. 2 dln. - Amsterdam, L.J. Veen.Het voortreffelijke in dit boek acht ik het epischbreede in de conceptie. Hierin heeft de schrijfster werkelijk iets bereikt waarover zij tevreden kan zijn. Geen aaneenrijging van episoden, waardoor | |
[pagina 13]
| |
sommige harer vorige boeken in langdradige slingeringen naar het einde verloopen (Hartstocht, Tragische Levens), geen atmosfeer-verknoeiïng ook, die het werk met een duffen walm van onechtheid omgeeft (De loop der Dingen) - maar een zuivergevoelde situatie flink en aarzelloos neergezet, breed omspannen en beheerscht door een koel en klaar compositie-vermogen. Oppervlakkige lezers zullen in dezen roman wellicht niet meer zien dan... een roman. In waarheid is het het leven van een bepaalde groep menschen universeel doorschouwd: fabrieks-bezitters, luxe-menschen, die door een crisis in hun industrie aan lager wal raken. Universeel. Want het is niet het verhaal van zekere willekeurig gekozen menschen: het is de typeering eener geheele maatschappelijke klasse, die wrak staat, wijl zij op een vergulden leugen is gebaseerd. Voor deze typeering had de schrijfster veel personen noodig; dat zij er van het begin af zoo flink-weg haar boek mee heeft vol durven zetten (schoon de voor in den roman geplaatste exposé dier personen, met korte karakteristiek, daarbij als verwerpelijk hulpmiddeltje mag gebrandmerkt) - pleit voor haar litterairen durf. Het breede van het boek kan overigens hieruit blijken, dat de bladzijden-lange, technische verslagen der suiker-conferenties het werk toch nergens topzwaar maken, wat bij een minder kloeken opzet zeer zeker het geval zou zijn geweest. Valt aldus de conceptie als geheel te prijzen, zoo wil dit niet zeggen dat er geen grove fouten in de onderdeelen zouden zijn. De episode Willem - Emilie bungelt als een brok uit een sensueelen dubbeltjes-roman bezijden het conceptioneel bestek. De oude clichés van ‘ik heb je lief, met hart en ziel heb ik je lief, lief, lief...’ schijnen uit Tragische Levens uitgelicht en hier nog eens ingeplakt. Met een enkel toetsje ware deze verhouding - die als zoodanig in het verband wel op haar plaats is - genoegzaam aangegeven. - Ook de karaktertypeering is hier en daar vaag; de vrouw-figuren vloeien bijna alle ineen; geen enkele staat den lezer scherp-belijnd voor oogen. Beter de mannen: Alexander in zijn gaafheid van gevoelig, energiek gezinshoofd, onbesmet gebleven van het wufte zijner omgeving, ofschoon zijn rijkdom gemakkelijk dragend; Carel in zijn brutale, perverse ruwheid, Charles in zijn grillige lichtzinnigheid van bedorvenzoontje. Maar dan ook de huisonderwijzer Gerard Sterk en de geblaseerde, kwijnende François, de verloofde van Eva. - Ook in de beschrijving der kinderen zijn gelukkige momenten. M.i. is er van deze schrijfster - te rekenen naar dit boek - nog wel wat te wachten; niet als ‘woord-kunstenares’ (want haar techniek in dit opzicht is maar slap), doch als eene die het leven soms dieper ziet dan zijn oppervlakte - die oppervlakte, waarop maar al te vaak de veel geroemde ‘woord-kunstenaars’ zich blind staren. G.v.E. | |
Verzen van Annie Salomons. - Bussum, C.A.J. van Dishoeck.Het têere, zacht-getinte omslag van dit bundeltje, met de groote open bloem vrij stijfjes in het midden, doet den argloozen lezer wat knussige salon-poëzie verwachten, wat lieve Hollandsche-Lelieversjes (natuurlijk uit den ouden tijd!) - en ik kan me levendig de verbijsterde teleurstelling voorstellen van hen, die, in dezen waan het boekje
annie salomons
tot een ‘lief’ cadeautje bestemd hebbend, het thuis openslaande in de vreemd-wijde, donkere oogen blikken van een bleeke vrouw, die met trillende, steen-roode lippen en krampige vingers niet-ziende langs hen staart in verre verte.... Branden jouw handen nu ook zoo dor-heet,
Slaan ook jouw oogen hun gloed uit als vuren,
Pijnt ons de weelde, - of lacht nu ons leed...
Wat gaat er komen, of hoe kan dit duren?
Door wijd-blauw veld rolt de zonnebol voort,
Dor-zwarte boomen beginnen te beven...
Rillend heeft d' aarde de lente gehoord...
| |
[pagina 14]
| |
Zie - dit is zeker geen salon-poëzie, geen bonbondoos-natuurbeschrijving bij 't naderen der lente; - er is iets van waanzin in deze regels, de zwart-en-oranje krankzinnigheid van een visionair, vermengd met den droog-geschroeiden hartstocht eener onverzaad'lijke verlangst.
Technisch is er bijna nog geen vers goed in dit boekje - ik zou werkelijk niet weten wat als een gaaf gedicht te citeeren. Maar wat hindert het? Bezit deze gewis nog jonge vrouw niet dàt, waaruit al het andere groeien moet en, zoo de tijd daartoe rijp is, ook zeker groeien zàl? Uit de dichteres de kunstenares - uit de passie de liefde. G.v.E. | |
De Vierde Wijze uit het Oosten door Henry van Dyke. Uit het Engelsch door C.M. Vis. Met een inleidend Gedicht van Dr. H.L. Oort. - Amsterdam, van Holkema en Warendorf.Dit boekje is als een kleine, witte bloem in 't dorre veld, wuivend haar bescheiden liefelijke geuren op naar den eenzamen wandelaar, die achteloos haar staat voorbij te gaan. O, 't stille, teêre geluk bij 't vinden van zulk een bloem, die in 't zonnelicht zich open geeft tot een reukige offerande! - 't Geluk den verrasten wandelaar bereid, die, stilstaand op zijn weg, zich overbuigt en plukt... Artaban, de heidensche Wijze, wil met zijn drie gezellen zich opmaken en gaan, om te aanbidden 't nieuwe Licht, dat hem de sterren voorspeld hebben, het Licht, ginds verre, uit Bethlehems stal. Doch hij raakt van zijn makkers gescheiden; - eenzaam zwerft hij rond den Koning te zoeken - steeds vruchteloos. Tot hij eindelijk, na jaren, in een leven van barmhartigheid jegens den naaste, dien Koning vindt, zij 't op andere wijze dan hij verwacht had. - ‘Voorwaar ik zeg u, voor zoover gij dit één van deze mijne minste broeders gedaan hebt, zoo hebt gij het Mij gedaan’... Hier is niet de stem die een dor en bloedloos humanisme predikt, als de alpha en omega van 't Christendom. Er is voller, rijker geluid in de stem van dit boekje. - Want zoo goed als te struikelen in één der geboden doet schuldig zijn aan alle - zoo goed geeft het blijven in één dier geboden ook aan alle deel. Dit is de breede zin van Jezus' woorden, die met een zijde van de waarheid steeds de vólle waarheid geven, wijl de waarheid een is en ondeelbaar; - het is de breede zin ook van dit kleurrijk prozadicht, waarom het heenreikt over alle dogmatische verschillen en kan genoten door schier elke kerkelijke richting. Met het oog daarop is het misschien wel jammer dat de uitgevers den naam van een ‘modernen’ dominee op 't omslag gezet hebben. In ‘orthodoxe’ kringen zal het boekje, vreezen we, nu wel contrabande zijn! G.v.E. |
|