Den Gulden Winckel. Jaargang 3
(1904)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |
KeurKarakters en Ideeën, door G. Hulsman. - Haarlem, Vincent Loosjes.Wáárop de moderne literatuur vermag te bogen - zeker niet op een overdreven belangstelling, laat staan waardeering van die zijde van ons christelijk publiek, gemeenlijk met het praedicaat ‘rechtzinnig’ aangeduid. Want ofschoon er onder de jongere telgen onzer orthodox-geloovigen in zake literatuur af en toe meeningen worden verkondigd die naar ketterij rieken, er onder de vlag van ‘waardeering onder voorbehoud in christelijken zin’ soms een lading wordt binnengesmokkeld, die, bij consequent voortgezette toepassing der door een oudere generatie van christen-mannen met voorliefde gehuldigde leer omtrent het wezen der aesthetica, voorzeker tegen elken prijs behoorde geweerd te wordenGa naar voetnoot1) - tòch blijft het algemeene oordeel, dat in de genoemde kringen over den geest der moderne letterkunde wordt geveld, vrij constant en eenparig: sceptisch, somber, vervelend, vies, en de houding welke tegenover ieder nieuw product der moderne richting pleegt te worden aangenomen bijgevolg eene van niet te verzwakken wantrouwen. En onderwijl wordt door de christelijke jongeren naarstig gearbeid aan een ‘eigen’ christelijke literatuur. Niet alleen het maandschrift ‘Ons Tijdschrift’ - zoovele boekwerken als: Johanna Breevoort's ‘Vrouwenweelde’, Enka's ‘Vereenigd’ en ‘Langs verschillende Wegen’, Schrijver's ‘Het eenzame Pad’, Seerp Anema's ‘Verzen’ getuigen ervan. Ook op litterair gebied schijnt er leven te komen onder de jonge belijders van de bijzondere Openbaring, iets dat terug doet denken aan den tijd van da Costa, Beets, Hasebroek. - Alleen..... Doch hierover binnenkort in een afzonderlijk artikel, waarin ik mijn bedenkingen tegen deze litteraire strooming hoop te berde te brengen, tevens aantoonend hoe het juist de in wezen gewraakte elementen zijn die van deze zoogenaamde ‘christelijke’ kunstproducten het waardevolle (waar dit voorhanden is) uitmaken. Genoeg zij het hier de aandacht te vestigen op een schrijver, die, aan den eenen kant vermijdend de struisvogel-politiek van vele der bovengenoemde christelijke jongeren, die met de ‘nieuweren’ (vooral met de zoogenaamde Nieuwe Gidsers!) coquetteeren onder den schijn van hun standpunt te veroordeelen, - aan de andere zijde verfoeiend het koude, domme vooroordeel van de groote massa der rechtzinnigen tegen alles wat op litterair gebied modern heet, er bij voorbaat evenzeer van is doordrongen dat ieder tijdperk zijn eigene, van een vorige periode afwijkende denk- en beeldingsvormen van noode heeft, als dat het wezen der geestelijke en zedelijke verzekerdheden voor iederen tijd, zal het waarlijk wèl zijn met dien tijd, hetzelfde, dus constant-onveranderlijk moet blijven, steeds van nieuws beproefd aan den toetssteen eener hoogere Realiteit, - in casu: de bijzondere Gods-openbaring.
Foto Adr. Boer, Baarn.
g. hulsman De heer Hulsman is een ernstig en rechtzinnig man. Doch, wat hiermede helaas niet altijd samengaat, hij is ook een veelzijdig man. Hij is theoloog, doch tevens literator en kunstkenner. Hij heeft veel gereisd en dit heeft hem in staat gesteld ruim om zich heen te leeren blikken. Predikant, is hij alles behalve het type van een duffen kamergeleerde of uitgedroogden catechiseermeester. Hij is op end'op een kind zijns tijds, een man van de wereld, aangenaam causeur, in één woord: iemand met een merkwaardig aanpassingsvermogen. Zijn geest is frisch, levendig, blijmoedig. Hij schijnt geen man van het schrijnend dualisme, niet iemand wiens gedrukt gemoedsleven | |
[pagina 149]
| |
gansch opgaat in de verzuchting van den apostel Paulus: ‘Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods’, - uiterste consequentie toch ook van zijn geloof; - veel meer treedt bij hem het blijde geloof in 's menschen oneindigheid op den voorgrond. Hulsman schijnt iemand die het, ja, vredig te sterven, doch ook vreugdig te leven verstaat. Hij verschuift niet alles naar een ‘Jenseits’. Het tegenwoordige heeft hij lief als een gave Gods. Hij stopt zijn talenten niet onder de aarde doch woekert er mede. De literaturen aller volken en tijden zijn hem zoovele kostelijke parelen, die hij niet licht met ongewijde vingeren zal beroeren. Hij heeft een hooge opvatting van literatuur. Ieder jaar één gróót man te bestudeeren, zich geheel in het leven en de geschriften van dien man in te werken, diens geest in àl zijn rijkdom van ideeën te doorproeven - dàt is zijn ideaal. En de vrucht van dit avond aan avond voortgezette geestelijk verkeer, geworden onder 't intieme schijnsel der studeerlamp, werd door hem neergelegd in dit zijn laatste boek ‘Karakters en Ideeën’, waar hij achtereenvolgens behandelt de persoonlijkheid en werken van Lodewijk II van Beyeren, Maeterlinck, Ibsen en Tolstoï. Met ingenomenheid citeert hij het woord van een bekend schrijver: ‘Het hart van ieder mensch is een heiligdom; men ga er binnen, doch met eerbied’. - En de eerbied voor de Kunst en den kunstenaar is het, die ook den nieuwen bundel van dezen Groningschen predikant zoo aantrekkelijk maakt. Of er veel nieuws uit valt te putten? Dat hangt er van af. Er zijn zeker vollediger, ook critisch-juister beschouwingen over Maeterlinck geschreven; wie de werken van b.v. Emil Reich en Roman Wörner over Ibsen bestudeerd heeft, zegt allicht van Hulsman's opstel: ‘oude kost’. Doch wie genoemde schrijvers weinig of niet kent en er prijs op stelt het een en ander over hen te hooren door een man, die hun kunstenaarswaarde weet te schatten, al moet hij dan tegen den geest hunner werken als christen vaak protest aanteekenen, - wie dit alles wil hooren voordragen door iemand van zeldzame belezenheid, die niet alleen den Bijbel, doch ook Nietzsche en Schopenhauer weet te citeeren, (misschien hier en daar zelfs wat àl te kwistig) die zal hier zeker van zijn gading vinden. Het is hier de plaats niet in nadere bijzonderheden te treden. Vandaar dat wij onzen twijfel of Hulsman bijvoorbeeld den diepen zin van ‘Aglavaine et Sélysette’ wel blijk geeft doorschouwd te hebben als hij schrijft: ‘Het drama loopt uit inGa naar voetnoot1) leugen, echtbreuk en zelfmoord’ maar niet nader motiveeren zullen. Het boek is interessant genoeg dat ieder het zelf leze en zich een oordeel vorme. Een enkele opmerking nog. Waarom werden door schr. bijkans alle citaten vertaald? Hij kon toch gevoegelijk verwachten dat zijn lezers het oorspronkelijke zouden verstaan hebben? Ook acht ik den heer H. te bescheiden om te meenen dat zijn vertaling van b.v. Verlaine den franschen meester zou zijn nabij gekomen, laat staan zou hebben overtroffen. Dus nog eens: wáarom? Het spreekt echter dat deze opmerking aan mijn waardeering van dit boek geen afbreuk wil doen.
G.v.E. | |
Dr. M.W. Meyer, De Natuurkrachten. Voor Nederland bewerkt door Dr. B.C. Goudsmit. - Zutphen, W.J. Thieme & Co.De schrijver van dit boek heeft zich tot taak gesteld ons een beeld te geven van de natuurkrachten en van hare werking in de levenlooze natuur, en nu staat het daar als een forsch geheel, in sierlijke lijnen en reeds bij een oppervlakkige beschouwing een aangenamen indruk makende. Het is mij vergund geworden iets er van te zien; mijne indrukken - zij maken geen aanspraak op volledigheid - volgen hier. Als voetstuk heeft de schrijver genomen de aantrekkelijke gedachte dat aan alle verschijnselen in de natuur slechts één zelfde kracht ten grondslag ligt, die alleen in grootte verschilt, en dat al wat er geschiedt in het rijk der atomen slechts een mikroskopisch beeld is van de verschijnselen, in het heelal waargenomen. Het beeld zelf is samengesteld uit verschillende onderdeelen, schijnbaar niet bij elkaar behoorende, in werkelijkheid één harmonisch geheel vormende. Naast de buiten de aarde plaatsgrijpende werkingen, staan de als het ware onder onze handen geschiedende processen, naast en toch niet onafhankelijk van elkaar. Tot die verdeeling, die nooit streng door te voeren is, komen wij, door de waarneming der verschijnselen om ons heen er als van zelf toegebracht, en als gevolg ook van den omvang onzer kennis. Van oudsher heeft men de wetenschap van de oorzaken der processen in de levenlooze natuur bestempeld met den naam van natuurkunde; zij is dan ook de fundamenteele wetenschap en slechts om praktische redenen is de sterrekunde van de natuurkunde losgemaakt. Maar de eerste kan de gegevens der laatste niet ontberen, wat men omgekeerd van de natuurkunde wel zeggen kan. In ons beeld vormt de natuurkunde het middenstuk en aan de andere zijde van de sterrekunde ligt de scheikunde. | |
[pagina 150]
| |
Wel onderscheiden zich de scheikundige processen van de natuurkundige voornamelijk hierin dat zij alleen optreden bij de meest innige aanraking der lichamen die op elkander inwerken, en dat zij daarin blijvende materieele veranderingen teweeg brengen, maar in het wezen kunnen beide groepen der natuurwetenschappen niet worden gescheiden.
Uit: Dr. W.M. Meyer, De Natuurkrachten.
Op den breeden gordel, dien het beeld om het middel draagt en die sterrekunde en scheikunde met natuurkunde samenbindt, staan in gulden letteren de woorden: zwaartekracht, licht, geluid, electriciteit en magnetisme. Het is meer dan een eenvoudig toeval dat de electriciteit en de scheikunde naast elkaar zijn gelegen: die twee onderdeelen geven ons de duidelijkste voorbeelden van overgang van het eene verschijnsel in het andere. Immers, wanneer in een element zink door zwavelzuur in een zinkzout verandert, dan kan hierdoor op willekeurigen afstand licht, warmte, aantrekkingskracht worden opgewekt. Omgekeerd: een door de bewegende dynamo opgewekte electrische stroom kan het zinkzout ontleden, zoodat er weer metallisch zink vrijkomt. Duidelijk blijkt hieruit dat natuur- en scheikunde bij elkaar behooren, evenals de levende en de levenlooze natuur, evenals de organische en de anorganische scheikunde. De grenslijnen zijn in ons beeld reeds fijn en worden steeds fijner, naarmate wij ons beter rekenschap kunnen geven van wat wij waarnemen. Alles schijnt er op te wijzen dat er in de geheele natuur geen processen plaatsgrijpen, die in hun diepste wezen van elkander verschillen. Evenwel, van de veronderstelling dat dit zoo is mogen wij niet uitgaan bij ons onderzoek der natuurverschijnselen. Naast beweging en verandering van de stof komen bij het levensproces het gevoel, het bewustzijn, het verstand, en tot nu toe zien wij daarin geen bewegingen of veranderingen van de materieele bestanddeelen der natuur. Het bewustzijn is zeker een afzonderlijke kracht, aan de materie maar ook nog aan andere voorwaarden gebonden. In groote trekken is daarmee het beeld geteekend en zijn de hoofddeelen genoemd, die achtereenvolgens worden behandeld. In onderhoudenden vorm hebben schrijver en bewerker een schat van wetenschap in dit boek neergelegd, de uitkomsten van de jongste onderzoekingen niet vergetende. De ruim 500 afbeeldingen in den tekst zijn zeer goed; mooi zijn in de eerste aflevering de eerste der 10 gekleurde platen en de eerste der 15 platen in zwartdruk, de Gletscherpoort van den Rhônegletscher en den waterval van de Niagara afbeeldende. Dr. CALKOEN. |
|