Den Gulden Winckel. Jaargang 3
(1904)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdSnufjesGa naar voetnoot1)Borel (Henri), De stille stad.Deze jongste bundel van Borel bevat 4 schetsen. De eerste houdt de overpeinzingen in van een eenzaam kunstenaar, na jaren terugkeerend in het landelijk stadje waar hij eens, als kind, heeft gewoond; de tweede beschrijft een amouretje tusschen een jongen man uit de Haagsche wereld en een ‘danseuse noble’, waarin het tragische is, dat de man in de vrouw slechts haar ziel van artiste liefheeft, zooals die hem áánzweeft in den droomnevel van 't voetlicht - en niet het mager, uitgehongerd lichaam in 't oud groen tailor-costuumpje, dat hij, snakkend naar een enkele liefkozing, vindt naast zich zitten aan een tafeltje in 't hôtel Central. - In ‘Compunctio’ wordt ons de geschiedenis verhaald van een man, die, van zijn vrouw gescheiden, gedrukt wordt door 't gevoel van haar aan haar lot te hebben overgelaten, doch in 't stille Roermond, onder invloed van een zoete zuster van barmhartigheid, zijn zielerust terug vindt. - Rest: ‘Oude Kip’, aldus de benaming die het oud mevrouwtje liefkozend-schertsend wordt gegeven door het jong studentje dat bij haar op kamers woont. Het mevrouwtje heeft geen kinderen; alléén maar kippen; 't studentje is moederloos.... Schoon wel wat sentimenteeltjes is dit boek toch oneindig beter dan we van Borel gewend zijn in den laatsten tijd. Pikante scènes à la Levenshonger komen er niet in voor. | |
[pagina 151]
| |
Hartogh (Henri), Sjofelen.Acht schetsen, waarvan de laatste niet voltooid - het gansche oeuvre van een te jong gestorvene! Het leven, lieven en lijden, lijden vooral, zooals 't zich dagelijks afspeelt in de hofjes en achterstraten eener groote stad. 1e schets: een bevalling op 't oogenblik dat de man zonder werk raakt; 2e schets: wat geharrewar van menschen rondom een bleekveldje, over de plaatsing van een kippenhok; 3e schets: het naar een andere woning overbrengen van een oud, wrak vrouwtje, dat bij geen van haar kinderen ruste vindt. ‘Afspraakje’, o.i. de beste schets, beschrijft de teleurstelling van een schuw kantoorjoggie, dat óók eens een afspraak met een meisje heeft durven maken; edoch, op 't laatste oogenblik door haar wordt in de steek gelaten. Om hem heen de zoele avond; overal paartjes.... En hij, hij is alleen.... Het ontbreken van enkele rauwe details zou aan de kunstwaarde dezer schetsen ten goede zijn gekomen. | |
* Heyermans Jr. (Herman), Diamantstad.Een boek van krotten-ellende in de jodenbuurt. Gemierel van viezige kinderen in vunze beerputten; scheldende wijven; donkere achterkamertjes, waar in de broeierige atmosfeer de gezinnen als muizen krioelen en 't geslachtsleven angstig vroeg ontwaakt. Daar tusschen door de dreiging van werkstaking; blikrende agentensabels onder 't joelende volk. - Dit alles fragmentarisch, geen aaneengeschakeld verhaal. Ofschoon cru-realistisch toch een boek met mooie oud-bronzen glanzen over 't oude Amsterdam. | |
Louise B.B., Janneke de Pionierster.De ingenieur Henk van Offenberg heeft een aanstelling bij de Ramelehsche Goudexploitatie maatschappij; in een uithoek van Indië zullen hij en zijn jonge vrouw gedoemd zijn drie jaar van hun leven te slijten. Het is een waagstuk; nog geen zijner voorgangers heeft het ooit aangedurfd een echtgenoote binnen te voeren in die hel, die Rameleh heet. Bij de ontscheping al begint de ellende; hun bagage is te Batavia achtergebleven; kan eerst komen met de volgende mail; in een huis vol kakkerlakken brengen zij den eersten nacht door. Geen der overige Europeanen van de neerzetting bekommert zich om hen; in dien eigensten nacht dat de nieuw-aangekomenen honger lijden vieren zij door een braspartij de aankomst van de mail. De lange eenzaamheid in dit drukkend van bergen omsloten oord, deze ‘groene kom’, heeft alle naastenliefde verstikt. Niets geestelijks wil er groeien, alles ‘paddenstoel-cultuur’. Janneke merkt dit gauw genoeg aan de ongeschoren gezichten, de rafele jassen van Henks collega's, van wie een stiekem drinkt, een ander speelt, een derde zich verstompt met lectuur. En in deze verwildering komt nu de Vrouw met haar gracie, haar muziek, haar ‘home’, dat in zijn gezelligheid gauw tot ‘soos’ wordt geproclameerd door de triestige jonggezellen van Rameleh. Rest laat zich raden. Kunst is dit boek niet; dáárvoor wordt de ellende van deze rimboe teveel verteld, te weinig gesuggereerd. Toch, vlot verteld is 't zeker; voor een verloren uurtje daarom uitstekend werk. | |
Loveling (Virginie), De Twistappel.De vrome, hare godsdienstplichten trouw vervullende Fernande heeft zich, uit liefde voor het moederlooze kind harer zuster, met haar zwager, den Godloochenaar Mathijs, in 't huwelijk begeven. Wederkeerige genegenheid bindt hen niet; schoon man en vrouw voor de wereld leven zij in de strengste echtelijke afgescheidenheid. - Gedurende de eerste levensjaren van den kleinen Gaspard berust de vader erin dat zijn vrouw de geheele opvoeding regelt; eerst later, als de jongen wat ouder wordt, stelt hij tegenover diens naieve, half vrome, half bijgeloovige opvattingen omtrent God, dood en eeuwig leven, zijn eigen cynische, materialistische levensbeschouwing. Gaspard, hierdoor in verwarring gebracht, het evenwicht zijner ziel verliezend, begint daarop meer en meer een onverschilligheid aan den dag te leggen ten opzichte van 't geloof, hem eertijds lief. En als Fernande eindelijk ziet hoe Mathijs haar invloed op den jongen geheel heeft geknot, dat het ál te vergeefs is geweest, ziet ze in: hare zonde, die haar, eenmaal non en sedert bruid des Heeren, tot dit huwelijk met een ongeloovige heeft gedreven. Ze wil boete doen en laat zich van hem scheiden op 't oogenblik dat een spoorwegongeluk - hij gekwetst, zij hem verplegend - hen nader tot elkaar voert. De smart brengt iets aan 't wankelen in hem, den zelf-bewusten ziele-loochenaar. Schoon niet dien kleurigen en gevoeligen rijkdom van enkele harer vroegere werken vertoonend - zal toch ook dit laatste boek van de bejaarde schrijfster niet nalaten op den lezer een eigenaardige bekoring uit te oefenen. | |
* Metz-Koning (Marie), Dominee Geeston.Ds. Geeston, de zachtzinnige jonge predikant, die zoo gaarne de Christelijke Liefde algemeen in praktijk zou zien gebracht (wij kennen hem uit ‘Gabriëlle’) heeft, na den dood van het door den fabrikant Beringer verleide meisje, diens kind bij zich aan huis genomen, zich niet storend aan de enghartige kletspraatjes van 't kleine stadje. Wij maken met Willy kennis als jongetje van een jaar of zes, als hij in den tuin in drift eene zonnebloem afsnijdt, omdat ze niet recht op haar stengel wil blijven staan. Ook later, als Willy grooter wordt, blijft dit driftige en brusk-doortastende van invloed op al zijn handelingen; de besluitelooze, haast vrouwelijk-zachte ‘oom-dominee’ wordt meer en meer van hém afhankelijk; als Geeston, die zich 't lot van een ‘besproken’ vrouw der groote wereld heeft aangetrokken, door de publieke opinie wordt gesteenigd en op een Zondag, als hij voor bijna leege stoelen en banken preekt, van de doorgestane emoties der laatste weken overmand op den preekstoel in zwijm valt, is het Willy die handelt, het stadje de tanden laat zien. Dat heftige in den jongen beangst Geeston vaak; hij lijdt om wat hem in Willy een ‘raadsel’ schijnt. En als de jongen eindelijk op school iets aangaande zijn afkomst verneemt en zóólang vorscht tot hij àlles weet, tot de gruwelijke ontdekking komt dat Beringer, voor wiens dochtertje hij een heilige jongensgenegenheid heeft opgevat, zijn.... vader is; in drift tot den onverlaat doordringt, hem half willens, half bij ongeluk vermoordt.... dan is dat alles Geeston te veel; als Willy hem smalend bekent zijn geloof ook in God verloren te hebben, zakt de jonge predikant in zijn stoel ineen; hij is dood.... Vooral om de karakterteekening van Willy is dit boek van de gevierde schrijfster de lezing overwaard. | |
Reyneke van Stuwe (Jeanne), Zestien.Op een goeden morgen heeft Ina van West een oud geschiedenisschrift gevonden, de paar beschreven bladzijden er uitgerukt en.... is een dagboek begonnen. Door bemiddeling van J.R.v.S. en den heer Veen is thans dit dagboek in 't licht gegeven en zijn wij in staat het zestienjarig Haagsche bakvischje op den voet te volgen in al haar verdrietjes en al haar vreugdetjes, zoo nietig en toch zoo ontzettend belangrijk! We zien haar zich vervelen op school, hooren haar klagen over jongens die niet van haar zijn àf te slaan; we lachen meê om haar gedicht, bezingend het ‘Scharlaken-roode Monster van Verdoemenis en Dood’, (Mevrouw Kloos kan ondeugend zijn!) dat ze staande op de bank voordraagt tusschen twee lesuren. En mèt haar raken wij bedwelmd in die kleuren-wemelende maskarade-week, die voorbij ging als een droom.... Dan die groote smart, die angst om de ziekte van moeder.... die voor Ina's luchtig zieltj' is als een loutering.... Misschien zullen velen dit boek onbeduidend noemen; wij achten het het beste wat de schrijfster ons tot heden gaf. | |
[pagina 152]
| |
Schrijver (G.), Ontwapend.In Edelveen wordt zwaar gedronken: het dameskransje ‘Weldadig Hulpbetoon’ tracht te vergeefs het drankmisbruik tegen te gaan; de predikant ook maant vruchteloos tot matiging. Tot er aan de dorpsschool een jong hulponderwijzer van uit de stad verbonden wordt en deze in Edelveen een Vereeniging sticht voor Geheelonthouding. Dominee boos; hij acht Geheelonthouding òngereformeerd; zij randt de ‘Christelijke vrijheid’ aan; het dameskransje spat van ergernis uiteen; toch sluiten enkele dames zich aan bij de nieuwe beweging. Het drankmisbruik vermindert in Edelveen; Verenlo's ideeën winnen veld ten spijt van dominee, die zich met hand en tand blijft verzetten. - Tot eindelijk zijn zoon, die in Utrecht een woest studentenleven lijdt, daar in een kermisnacht een meisje verleidt en zich voor 't hoofd schiet. Dàn eerst ziet de predikant de uitwerking van den drank in al zijn ellende; is hij ‘ontwapend’. Vooral in 't eerste gedeelte van dit boek ligt de tendenz er dik op; de beschrijving van 't studentenleven in Utrecht is beter. Schoon allesbehalve kunst kunnen wij het boek toch wel ter lezing aanbevelen. | |
Thorn Prikker (Ed.), Groote Meesters.Dit boek beschrijft op humoristische wijze de lotgevallen van den heer Frederik van Hull, ‘fijnschilder’, criticaster, ‘kunst’-recensent van de Avondbode, het blad waarin hij snorkende artikelen schrijft over Fra Veluti, een schilder die hij iedere maand opnieuw ‘ontdekt’. - Het is een prul van een vent, levend in een sfeer van artistiekerigheid op zijn kamertje derde verdieping, terend op wat zijn vrienden, die hij belikt in zijn blad, door eeuwig loterijen te organiseeren voor hem bijeenbrengen. Zijn vrouw bakt loterij-aardappelen, zijn kind wordt gebakerd in loterij-luiers. En onderwijl loopt de kunstcriticus met flaprende kunstdassen en flambard over straat. Het boek is wel leuk-luchtig geschreven; er zit meer geest en ook meer éénheid in dan in 't vorig werk van dezen schr. Litteraire waarde is echter ook hier weêr nul. |