| |
Een Duitsch volksboek
Weltgeschichte des Krieges. Ein Kulturgeschichtliches Volksbuch von Leo Frobenius unter Mitwirkung von Oberstleutnant a. D.H. Frobenius und Korvettenkapitän a. D.E. Kohlhauer. 3 Dln. - Gebrüder Jänecke Hannover.
II
Terwijl het eerste deel van bovengenoemd werk den oorlog heeft opgebouwd uit zijn primitiefste vormen van tweegevecht en menschenjachten, spruitend uit den harden strijd om het bestaan, geeft het tweede een schets van de beschavingsgeschiedenis, die met het afstroomen van gansche volkerenmassaas uit de hoogvlakten naar de dalen een aanvang genomen heeft. De volks-oorlog kreeg het aanzijn, de natie ontstond. En de veroveringsoorlogen, die volgden waren niet uitsluitend rooftochten meer.
Is uit de ontdekkingen van de laatste tijden bewezen, dat een voorhistorische beschaving zich had ontwikkeld aan de kusten van Grooten en Indischen Oceaan, het tijdvak dat daarop volgt is in twee deelen te splitsen: 1e, de uitbreiding langs de Middellandsche-zee-landen; 2e, de uitbreiding der beschaving over Europa.
Het is de luitenant-kolonel Frobenius, wiens militaire pen de laatste jaren zoo bijzonder vruchtbaar is, die dit 2e gedeelte van het werk heeft bearbeid, terwijl het voorgaande door zijn zoon Leo werd samengesteld.
Wellicht staat het eerste deel hooger, deze ‘Geschichte der Landkriege’ wekt nochtans in beduidend hooger mate onze belangstelling.
Bij de inleiding gaven we met enkele woorden aan, in welk opzicht we in het werk een leemte speurden: het neemt niet weg, dat - al zien we de maatschappelijke verhoudingen niet voor ons geschilderd en te midden daarvan de weermacht, zoodat het verband telkens weer blijkt - dit 2e deel bijzonder interessant is en een uitstekende leiddraad geeft voor hem, die den overgang van het aristocratische in het democratische legerstelsel in den loop der jaren bestudeert en de gronden wil zoeken, waarop veel nog rust, dat heden ten dage geen reden van bestaan meer heeft.
Wie dit boek als algemeene gids naast zich legt, met het doel om voor detail studie andere gegevens te raadplegen zal gemakkelijk de groote lijn vinden, die de leger-evolutie gevolgd heeft; die lijn is met juistheid geteekend, en dat is in het werk een groote verdienste. Het mag dan zijn, dat nu en dan te veel wordt bemerkt, dat de schrijvers Duitschers zijn, dat zij een Duitsch Volksboek wilden geven, dat met name
| |
| |
tusschen Volksheer en Volkswehr niet het juiste verschil wordt gezien, toch blijft het een wereldgeschiedenis van den oorlog, waarin aan het oorlogsinstrument - en inzonderheid aan de wijze waarop het gebruikt werd - de noodige aandacht wordt besteed.
Reeds op het ‘völlig unmilitärische Charakter’ der oude Egyptenaren wordt gewezen naar aanleiding van graf-inscripties, die dagteekenen uit een tijdperk verscheidene duizenden jaren vóór Christus! De inval der Hyksos bracht een verandering; we zien het gebruik van soldenierstroepen, eene vechtwijze in regelmatig geordende rijen, beweging op de maat van trommen en trompetten, en waarschijnlijk reeds toen - voor het gemak - het onderhouden van eenzelfden pas. Bij de Grieken wordt in gesloten massa's (phalanxen) hetzelfde waargenomen, waar de gelijke beweging geschiedt op de maat van fluiten.
Waar het optreden van Assyriërs, Babyloniërs, Meden en Perzen geschetst wordt zien we reeds het persoonlijk voorbeeld van de voormannen als een der krachtigste middelen om de krijgstucht te handhaven, (strijdwagens der Assyriërs. Bij Platea in 479 gevecht om het lijk van Masistios; het wijken der Perzen toen Mardonius gedood werd, die gezeten was op een wit paard. Enz.) Jammer dat, waar zooveel plaats geruimd is aan het tactisch handelen der Grieken en Macedoniërs, zoodat o.m. de slagorde bij Mantinea (362 v. Chr.), aan den Granicus (334) en bij Gaugamela (331) is voorgesteld, verzuimd is om iets breeder in te gaan op de weervorming in Athene en Sparta, en het beduidende contrast tusschen beide in het licht te stellen. Hier (na de wetgeving van Lycurgus in de 9e eeuw) de Oligarchische regeervorm, een dwangopvoeding en zéér strenge tucht. In Athene na Solon een democratische staat, waarin het oppergezag bij de volksvergadering berust; deelnemen aan het staatsleven gold als plicht, zoodat elk burger, die bij een oproer geen partij koos, het burgerrecht verloor.
Natuurlijk, dat het leger in beide staten gansch verschillend moest wezen. Hoe de eenzijdig-militaire vorming van den Spartaan tot ‘Verknöcherung’ moest voeren, vinden we met enkele regelen ferm uiteengezet:
‘Sparta entwickelte sich auf der Grundlage einer unterworfenen Ackerbaubevölkerung zu einer Aristokraten-Oligarchie, welche durch die Betonung der einseitigen Willensausbildung zum reinen Militärstaat wurde und als Lehrmeister in der Kriegführung die nächste Anwartschaft auf die Hegemonie in ganz Hellas zu haben schien. Sparta hat diese aber, nachdem es Athens Macht (404) gebrochen hatte, nur kurze Zeit zu behaupten vermocht, weil ihm die Fähigkeit abging, die grossen Aufgaben der hellenischen Kulturmission zu begreifen und sich anzueignen, weil es keine anderen Mittel fand, der Kleinstaaterie ein Ende zu machen. als Gewaltthätigkeit und Zwang. Mit dem Königsfrieden von 386, welcher die kleinasiatischen Griechen der persischen Tyrannis überantwortete, schlug es den heiligsten Empfindungen der Hellenen ins Gesicht. Dazu kommt aber, dass auch auf dem militärischen Gebiet der Spartaner nur bis zu einem gewissen Punkt entwickelungsfähig war, dass er einem Athener und einem Thebaner es überlassen musste, mit freierem Blick die starren Formen der Phalanx zu lösen und Gefechtsformen zu finden, denen er, der frühere Lehrmeister, unterliegen musste. Der Spartaner hat der Entwickelung der hellenischen Kultur nicht zu folgen vermocht, er ist immer ein Eindringling, ein Fremdling geblieben, der wohl eine Zeitlang im Dienste der Algemeinheit arbeiten, aber sich nicht mit ihr identifizieren konnte: er war durchaus ungeeignet zum Träger der hellenischen Kultur und ihrer Aufgaben’.... Die staat had zich kunnen vormen tot een zuiveren militairen staat, tot een ideaal-kazerne.
In Rome zien we mooi den overgang van het volksleger tot het leger van beroep - de krijgskaste -, van de Republiek naar de Alleenheerschappij, van bloeitijdperk tot verval en ondergang. Dat verloop is in weinig bladzijden met groote helderheid gekleurd; hoe eerst het dragen der wapenen een eer gold, later een last, dien men hoe eer hoe beter afkocht. De evolutie der legervorming van de Romeinen is zoo rijk een bron van studie, dat ik niet nalaten kan er hier op te wijzen; als iets toch van actueel belang is in onze dagen is het zeker de vraag hoe we ons steeds weerbaarder zullen maken, en daarbij geeft niets zoo nuttige lessen als de geschiedenis. En hoe wordt zij in dit opzicht gekend. De krijgskundige vecht gemeenlijk met blokjes en getallen, de psyche van den strijder blijft hem veelal vreemd. Jules Bouquié zegt in zijn belangrijk werk (les Juges militaires etc) ‘Etre soldat romain c'était le plus beau titre dont un homme peut s'enorgueiller. Loin d'être regardé comme une charge, ce titre de soldat - miles romanus - ne pouvait, dans les beaux siècles de la République, appartenir qu'au citoyen. L'on considérait comme un criminel celui qui, sans posséder le droit de cité, osait prendre rang dans la legion’. Na Pydna (168 v. Chr.) werd het werfsysteem reeds algemeen - teeken van verval... ‘Si honoré dans les beaux siècles, le service militaire, jadis considéré comme le plus noble des professions, devint un métier, un métier dont il fut
| |
| |
naturel de chercher à tirer tout le parti possible en l'exercant le plus commodément possible’ (Bouquié).
De werving had plaats onder de benedenste lagen, Marcus Aurelius opende de gevangenissen, Stilico vergenoegde zich met slaven. Wat later (onder Lodewijk XIV) aanleiding gaf tot de legerkleeding, de uniform, voerde nu tot het brand merken der aangeworvenen, teneinde hen, zoo ze deserteerden, te kunnen terugvinden.
Machtig openbaarde zich ook de invloed van de legervorming op de krijgstucht. In de dagen van het burgerleger, door hooge gevoelens bezield, was het strijden in losser verbanden mogelijk geworden: de logge phalanxen hadden zich in kleine manipels verdeeld.
Reeds Xenophon had in zijn Anabasis op het nut van die verdeeling gewezen, doch hij voelde welk onverbreeklijk verband tusschen strijdvorm en tucht moet bestaan: ‘Op ongelijk terrein - zeide hij - moet de phalanx zich oplossen, daar een berg niet overal begaanbaar is; de wetenschap echter, dat de gewone gesloten orde niet behouden kan worden, brengt licht moedeloosheid te voorschijn’.
Die moedeloosheid behoefden de Romeinen niet te vreezen; zij losten hunne strijdlichamen op. Maar zie, toen het werfsysteem in zwang kwam, bleek de manipel weder te zwak en Marius was verplicht 3 manipels aaneen te voegen en tot een tien gelederen dikke kohorte te vereenigen. Caesar poogde zijne auxiliaire troepen voor het verspreide gevecht te bezigen: hij faalde. In een en ander teekent zich mede het verband tusschen krijgstucht en gevechtsvormen.
Bij Soissons (486) waren de Romeinsche soldeniers in den woesten aanval der Franken ten onder gegaan. Clovis I, koning van een deel der Salische Franken, die deze nederlaag had toegebracht, wist tien jaren later bij Zülpich de Alemannen te verslaan, ging - weldra door het grootste deel van het volk gevolgd - tot het katholieke geloof over, en slaagde er ten slotte in door de overwinning veler stammen het groote Frankische Rijk te vestigen.
Bij den strijd vormden de verschillende stammen hunne afzonderlijke strijdlichamen, veel overeenkomst vertoonende met de Grieksche phalanxen, doch die een wigvorm aannamen, de familie-hoofden aan de spits, den rug gedekt door wagenburgen, waarin vrouwen en kinderen plaats vonden. De krachtigste jongelingen vulden als licht voetvolk de strijdwiggen aan, traden verspreid op, legden hinderlagen, overvielen den vijand, bedreigden diens terugtochtswegen, enz.: ‘Alle die mannigfachen Vorzüge des römischen Kriegswesens: Fähigkeit zu kunstmässigen Massenbewegungen, zweckmässiges Zusamnienwirken der Waffengattungen, bessere Bewaffnung - alles das wurde durch jene Weise des zerstreuten Gefechts der Germanen aufgewogen’ (Max Jähns). Ook de Germaansche ruiterij was uitstekend afgericht; vocht zij te voet, de paarden bleven ter plaatse op hun meesters wachten.
Naast den algemeenen weerplicht (heirban) in geval van landsverdediging bij vijandelijken inval, ontwikkelde zich langzamerhand een feodale weermacht. De leenmannen of vazallen, die met veroverde goederen begunstigd werden, waren tot bijzonderen trouw verplicht en vormden de kern der strijdmacht. Die overgang van het volksin het vazallen-leger was een schrede terug. ‘Die Armee ward unter den Karolingen - zegt Frobenius - mehr und mehr von den Vasallen gestellt, der alte Heerbann trat immer mehr zurück; damit wurde die Reiterei zur Hauptwaffe, die Infanterie verschwand. Aber da sich die Schwerfälligkeit und Unbehilflichkeit der Reiter gleichzeitig steigerte, da sie nur noch den Massenangriff behufs Schlachtentscheidung ins Auge fassten und die freie Beweglichkeit vernachlässigten, bereitete sich eine Taktik vor, welche mit der Einführung des ritterlichen Prinzips in die Heerbildung den grössten Rückschritt auf dem Gebiete des Heerwesens in sich schloss’.
Van 1094 af zien we de ‘Communiae’ optreden in het leger, kerspel-afdeelingen, door priesters aangevoerd, die naast het feodaal-leger eene plaats gingen innemen. Met haar beweegt het krijgswezen zich weer in opwaartsche lijn.
Het kan uiteraard niet in de bedoeling liggen, aan de hand van het werk - of liever door het werk daartoe geleid - de evolutie van het krijgswezen door de verschillende eeuwen te volgen. Toch wil ik in het tijdvak der middeleeuwen nog wijzen op een gewichtige gebeurtenis, waarvan de herdenking juist in deze dagen haar nut kan hebben: ik meen den inval der Mongolen.... ‘Während Kaiser Friedrich II in heissem Kampfe mit den Päpsten lag, nahte vom Osten ein neuer mächtiger Feind, dessen wilder Ansturm, wiedereinst der der Hunnen, ganz Europa in Verwirrung zu bringen drohte’. (blz. 458 Dl 2)
Eeuwen lang hadden zwervende horden Tartaren en Mongolen de ten N.W. van China gelegen hooglanden bewoond, die nu eens schatplichtig waren aan dat Rijk, dan weer een deel ervan veroverden. In het begin der 13 eeuw trad onder hen zekere Temoedschin, wien op eene bijeenkomstvan erfelijke hoofden en krijgsoversten in 1206 de titel van Tschingischan (d.i. algemeen aanvoerder) werd toegekend. Een eindelooze reeks van oorlogen volgde: eerst werd Noorderlijk China
| |
| |
vermeesterd, daarna - gedurende 10 jaren - het rijk der Chowaresmiërs, dat zich tot de Kaspische zee uitstrekte, terwijl ook de verschillende Russische vorstendommen onderworpen werden. Onder Temoedschin's zoon en opvolger Oktai drongen de Mongolen Polen binnen, dat evenmin tot weerstand in staat was, en deden invallen in Silezië. Hier werden zij dapper bevochten; wel is waar ging bijna het gansche leger van Sileziërs, Moraviërs en Polen bij Liegnitz (9 April 1241) te gronde - de Mongolen sloegen elken verslagenen Christen het rechteroor af, en zoo werden negen zakken met ooren buitgemaakt - doch niettemin werd van een verder voortdringen afgezien. De horden bogen naar Hongarije af en nadat zij ook hier gruwzame geweldenarijen gepleegd hadden werden zij ten slotte met Duitsche en Oostenrijksche hulp verdreven.
Proeve van illustratie.
Monstering van Landsknechten.
(Fronsperger, Kriegsbuch 1573).
Het groote Mongoolsche Rijk spatte uit elkaar. Tegelijkertijd verrees in Klein-Azië een ander Rijk, dat zijn macht snel uitbreidde, dat der Ottomanische Turken. Otman I voerde een reeks veroveringsoorlogen, die door zijn zoon Oerchan - den stichter der Janitscharen (jeni tscherinieuwe troepen) werden voortgezet. Deze krijgsmacht, die rijk bezoldigd werd, groeide onder de opvolgers (Moerad I en Bajazeth Jilderim) tot een geweldige macht, en de overwinningen, welke daarmee tot ver in Europa bevochten werden, stuitte eerst de Mongool Timoerlenk of Tamerlan, die inmiddels (sedert 1370) weder het Rijk der Mongolen hereenigd had.
Hij viel in 1400 binnen het Turksche gebied, veroverde Damaskus, verwoestte Bagdad en versloeg in 1402 met 800.000 Mongolen de 400.000 Turken volkomen bij Angora.
Van beduidenden invloed zijn Timoerlenk's militaire voorschriften geweest. Daarin komt voor over allerlei: legervorming, opleiding en bevordering van officieren, bezoldiging, uitrusting, dislocatie, kondschapsdienst. Zoo bepaalde hij over het gevechtsveld: De veldheer moet zorg dragen dat er water zij; dat hij over voldoende ontwikkelingsruimte kunne beschikken, het terrein open en niet doorsneden is, zoo mogelijk helle naar de zijde van den vijand; voor alles hoede hij zich er voor, de zon in het gezicht te hebben. Enz.
Bijzondere aandacht verdient het hoofdstuk: Rittertums Todeskampf und Ende. Geschetst wordt, hoe in 1302 voor de eerste maal het met hellebaarden bewapende Vlaamsche voetvolk bij Kortrijk de overwinning bevocht over de ‘stolz auf es herabschauenden Ritter’ van Filips den Schoone; hoe in den slag bij Grecy (1346; honderdjarige oorlog tusschen Frankrijk en Engeland) het feodaal-leger een smadelijke nederlaag werd toegebracht; hoe tien jaren later opnieuw een zware slag den ridderschap trof. Toen vielen den zwarten Prins (Prins van Wales) bij Maupertuis (1356) behalve een bischop en een hertog 12 graven, 5 vicomtes, 21 baronnen, 2426 ridders en edelknapen, 6000 gewone krijgslieden aan dooden in handen, gevangenen meer dan hij zelf sterk was. Sedert den dag van Maupertuis, waar de koning zelf het voorbeeld hiertoe gaf, kwam bij de Fransche gendarmerie het gevecht te voet algemeen in toepassing:.... Die Feudaltruppen - aldus lezen we (blz. 468) - hatten vollständig Bankerott gemacht, die Söldnerbanden, auf welche die Könige nicht rechtzeitig sich Einfluss gesichert hatten, wuchsen ihnen über den Kopf, und nach dem Frieden zu Bretigny (1360), welcher ihre Entlassung herbeiführte, erreichten die Greuel ihrer Plunderungszüge ihren Gipfel; Karl VI (1380-1422) gelang es, mit Hilfe von Bertrand du Guesclin, die Kapitäne und ihre Kompagnien einigermassen zu organisieren und in Zucht zu erhalten, aber nach seinem Tode gewann das alte Feudalwesen nochmals die Oberhand und musste nochmals unterliegen, bevor der nationale Aufschwung, den Jeanne d'Arc bei den untersten Volksschichten so gut wie bei dem Adel zu bewirken wusste, eine neue Zeit heraufführte’. De slag bij Azincourt (1413) was het graf van het leenleger Frankrijk's; en nu begon zich een nieuwe legervorming te ontwikkelen. Ook elders
| |
| |
had het volksleger gezegevierd op de ridders. Met Kortrijk (1302) zijn de namen Morgarten (1315; Oostenrijksche ridderwezen tegenover de Zwitsersche troepen) en Oldenvörden (1322; Noordd. adel tegenover de Boeren der Ditmarschen) in het trio der sporen-slagen bekend.
Toen na den voor Frankrijk gelukkigen afloop van den krijg met Engeland, door talrijke benden van ontslagen soldeniers (Armagniaks) het land werd afgeplunderd, nam Karel VII (1422-67) maatregelen om van dat euvel bevrijd te worden en legde hiermede den grond tot het staande leger. Toen Oostenrijk hem nl. hulptroepen vroeg, in den strijd tegen de Zwitsers, zond hij inplaats daarvan 50.000 Armagniaks, van welke een groot deel bij St. Jacob het leven liet. De overigen verzamelde hij in 1445 bij Châlons, ten getale van meer dan 90.000; koos de besten onder hen uit en stelde dezen (1000 ruiters en 12000 schutters) onder de bevelen van vertrouwbare kapiteins; deed de gevaarlijkste elementen gevangen nemen, en joeg de rest over de grenzen, terwijl alle belangrijke wegenknoopen te voren door locale troepen werden bezet. Uit de gekozenen vormde hij 15 compagnies d' ordonnances, eene legermacht, slechts van den koning afhankelijk - aanvang van een nieuwe periode op het gebied van het krijgswezen.
Van nu af zijn de kiemen te vinden, waaruit veel opschoot, wat nog heden ten dage in de moderne legers leeft en voor hem die de historie niet kent onbegrijpelijk lijkt.
Tuchtbegrippen, administratie op een systeem van wantrouwen opgetrokken, de militaire kleeding, voortdurende contrôle, appèls op alle uren van den dag.... dat alles, wat nog tot in onzen tijd voortduurt is met en uit dat staande leger ontwikkeld. Met den groei van dat kaste-leger, werktuig in de handen van enkelen hield de daling der volkskracht gelijken tred; ja tegen de ontwikkeling der volksweerbaarheid werden - logisch - belemmeringen gesteld. In 1691 werd het papegaaischieten verboden; confrèries militaires werden opgeheven en maires die bij hoog bezoek burgers hadden gewapend om eerbewijzen te doen kregen ernstige berispingen (1700).
‘Logisch’ - voegde ik tusschen; immers, wanneer het leger als gezagsinstelling op den voorgrond treedt is weerbaarheid van de groote massa een vijandig denkbeeld. Behoef ik er aan te herinneren, dat na de gebeurtenissen van 1903 onze Eerste minister, vroeger zulk een vurig voorstander van het volksleger in de Tweede Kamer de verklaring aflegde: ‘Wat nu verder het volksleger betreft, wanneer ik nu eens mag spreken los van dit kabinet, dus geheel persoonlijk, dan zeg ik, dat ik mij als volksvertegenwoordiger op dit oogenblik zou moeten verzetten tegen elken maatregel die strekken kon tot invoering van het volksleger.’ (blz. 659. Hand. II.)
Een weerstelsel op algemeenen weerplicht rustend ontstond, noodgedrongen, het eerst weder in Spanje (1495); hier zien we in weinig tijd een reusachtigen voortgang. Gonsalvez Fernando de Córdova wist de discipline tot een hoog peil op te voeren, tevens een meer humanen trek aan de oorlogvoering te geven.
In dezen tijd valt de ontwikkeling van nieuwe tactische vormen als gevolg van de verbetering en het meer algemeen gebruik van vuurwapens; een tactiek van breedere fronten, van Holland uitgaande, (Prins Maurits), werd door Gustaaf-Adolf verder ontwikkeld en met succes toegepast. Deze Zweedsche koning was het, die op de leer van het krijgswezen machtigen invloed heeft geoefend. Verdere hoofdstukken schetsen het verloop der evolutie, waarbij als hoofdfiguren Lodewijk XIV, de Groote Keurvorst, Prins Eugenius en eindelijk Frederik de Groote in hunne beteekenis worden nagegaan. Ook hier menige bijzonderheid, die een aardigen kijk geeft op nog thans bestaande begrippen van gevechts-opleiding. De slechte weinig betrouwbare elementen, waaruit de troep bestond - na Pirna werd bv. het geheele Saksische leger eenvoudig ingelijfd - maakten streng toezicht (den korporaalsstok) noodzakelijk. De meest pijnlijke contrôle over elke beweging was hulpmiddel om het overloopen bij den aanval tegen te gaan: de ‘paradepas’, waardoor de troep in de hand bleef. Eigenaardig is, hoe het gekunstelde, dat hier reden van bestaan had zoo lange jaren kon blijven voortleven, ook nadat het nut was verdwenen. Het betreden van bedekt terrein verbood Frederik; eerst bij het begin van den 7-jarigen oorlog richtte hij vrije bataljons op, die in losser verband konden strijden. Ook in de strijd-tactiek van Frederik den Groote openbaart zich het onverbreeklijk verband tusschen legervorming, gevechtsvormen en tucht.
Nog vóor Jena gold in Duitschland: ‘Das Tiraillieren nährt den natürlichen Hundsfott’: maar de Fransche vrijwilligerslegers, door hooge gedachten bezield schroomden niet dat verspreide gevecht, en zij overwonnen:.... ‘Mann gewann mit der Aushebung 1793 ein Heer von 650.000 Mann. Da diese aber in kürzester Frist gegen den Feind geführt werden mussten, war es ganz unmöglich, sie einzuexercieren, um mit ihnen in langen, gerichteten Linien avancieren, in der geschlossenen Stellung auf Kommando pelotonweise schiessen zu können, wie es die noch in Geltung stehende Friederizianische Taktik verlangte: man
| |
| |
musste sie vereinzelt im Gelände ihrer eigenen Findigkeit überlassen, und sie lernten schnell, dessen vorteile auszunutzen und besser zu treffen, als ihre Gegner, welche mit Pelotonsalven gegen die Vereinzelten nichts ausrichteten. So entwickelte sich von selbst die zerstreute Fechtweise’... Dan in weinig woorden klaar en helder een critiek op de ‘Grande Armee’ van Napoleon, geleid door snorkende proclamaties, als: ‘Je veux vous conduire dans les plus fertiles plaines du monde. De riches provinces, de grandes villes seront à votre pouvoir, vous y trouverez honneur, gloire et richesses!’
‘Nicht die edle Aufgabe der Verteidigung des Vaterlandes, - zegt Frobenius - sondern die Bereicherung in Eroberungskriegen, nicht die heilige Pflicht für die Familie und den heimischen Herd das Schwert zu ziehen, sondern der brennende Ehrgeiz, durch Auszeichnung oder durch einen Glückszufall zu Macht und Ansehen zu gelangen, gaben der fr. Armee den Impuls; in der Erweckung von Gier und Leidenschaft lag das Mittel, jeden Soldaten die angeborene Tapferkeit bis zur äussersten Grenze der Leistungfähigkeit entwickeln zu lassen, darin lag aber andererseits auch der Grund für den Niedergang dieser Sieges-sicheren Armee, da sie durch die niederen Motive bis in die Wurzel demoralisiert wurde’. Dan voegt hij toe, hoe het ‘la guerre doit nourrir la guerre’ oorzaak was tot geheele ondermijning der tucht, en ‘diese Disziplinlosigkeit ist es, welche den Untergang der Grossen Armee in Russland in erster Linie herbeigeführt hat’.
Met enkele beschouwingen over de laatst gevoerde Europeesche oorlogen en eene uiteenzetting van de doode krijgsmiddelen besluit schrijver dit 2e gedeelte van den hoogstbelangrijken arbeid.
Th.
|
|