Den Gulden Winckel. Jaargang 3
(1904)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Roger Acton‘ACTON, Acton!’ riep zijn vrouw waarschuwend toen hij weer zoo aan het doordraven was, en zich tot mij wendende voegde ze er hoofdschuddend aan toe: ‘dat is nu iemand met het lichaam van een oud man, maar in zijn idee altijd nog maar een jongen van achttien jaar!’ En zoo was het. Ik voor mij geloof niet tot de koudbloedigen te behooren, maar bij Acton ben ik wel een weinig aan dat geloof gaan twijfelen, althans ik heb mij nooit méér den koelen, bedaarden, zich langzaam bewegenden Nederlander gevoeld dan bij dezen Engelschman. Wel aardig dat een zeventigjarige, onze H.J. Schimmel, vriend en tijdgenoot van Acton, hem in het jaar 1897 voor een jongen spring-in-'t-veld uitmaakte, die liever op allerlei omwegen ging zwerven, dan den zomer doorbrengen op Schimmel's villa te Bussum, waar huis en harten wijd voor hem openstonden. Maar, aldus voegde Schimmel er met ernst aan toe, ‘geloof (mij) dat een van de reinste vreugden, die het schrijven van Semeyns mij bereidde, de kennismaking met uwe persoonlijkheid is’. Die Roger Acton behoort met hart en ziel aan ons, aan ons volk. Niet hij zou dat zeggen, hoewel hij om zijn houding in den Boeren-oorlog meer geleden heeft en nog lijdt voor onze nationaliteit dan menig Nederlander. Neen, hij is en hij blijft Engelschman, trotsch op de levenskracht eener natie, die de wereld omvat houdt, en het uitschreiende van zieleleed als hij haar ziet afdwalen van het pad, dat voor hem steeds naar hooger voert. Maar omdat ik in mijn leven bij de Nederlanders meer koelheid ontmoet heb dan ik ooit in mijn jeugd gedroomd had te zullen ontmoeten, en daarentegen bij hem mij verwarmd heb aan een groote sympathie voor al wat ons volk heilig is of heilig moet zijn - daarom blijft voor mij de Engelschman Acton een der beste Nederlanders. Hij werd geboren den 29 September 1826 te Exeter in Devonshire als oudste zoon van een predikant bij de Unitariërs. Behoorde hij aldus door zijn geboorte tot de afgescheidenen der Engelsche Staatskerk, hij heeft altijd die vrijere denkbeelden van een dissenter bewaard. Hij was pas 17 jaar oud toen zijn vader overleed, en daar hij zelf door de wereld moest zien te komen, begon hij toen al te werken voor de pers en wel aan een provinciaal weekblad, de Western Times te Exeter. Op 23 jarigen leeftijd huwde hij de vrouw, die, gansch zijn leven door, hem in waarheid tot een tweede ik zou zijn. Waar heen hij later mocht reizen, hoe moeilijk of gevaarlijk ook zijn ondernemingen waren in het buitenland, die twee hebben elkaar nooit verlaten. Wie Acton had, had ook zijn vrouw. Misschien heeft hij door mijn invloed nog een oogenblik er over nagedacht om, na de groote vermindering zijner inkomsten ten gevolge zijner houding in den Boeren-oorlog, in Nederland te komen wonen, waar het leven goedkooper is, althans kan zijn, dan in Engeland - maar zijn toen reeds 80 jarige vrouw begeerde te sterven in haar vaderland, en waar háár graf zou zijn, moest het zijne gegraven worden. Die twee waren niet van elkaar te scheiden. 't Was aangrijpend die twee oudjes, zooals ik ze gekend heb, met elkaar als het ware één leven, één bestaan te zien leven. Zijn gedachten waren altijd van haar vervuld. ‘In this life’, aldus schreef hij mij den 19 Juli 1898, ‘of which I have now had nearly 72 years experience, more than doubled by the 79 years of my good wife, there is one thing worth the trouble of living for, and that is love’. En alsof hij, met zijn groot hart, vreesde dat ik het woord liefde in te enge beteekenis zou opvatten, voegde hij er onmiddellijk aan toe: ‘I mean, the mutual kindness of which poor human hearts are capable’. Na zijn huwelijk, dat kinderloos is gebleven, begaf hij zich naar Manchester, waar hij medewerker was geworden aan de Manchester Examiner and Times. Hij bleef daar 5 jaren, tot hij eindelijk in het groote middelpunt van het Engelsche parlementaire en journalistieke leven, in Londen kwam. Het was toen in het jaar 1854, en hij werd voor de Daily News een der reporters van het Parlement, terwijl hem gedurende eenigen tijd ook de medewerking aan ‘buitenlandsche zaken’ van dat blad werd opgedragen. Daar hij goed Italiaansch sprak (hij verstond vele talen) en bovendien zeer veel belang stelde in de gebeurtenissen in het Apenijnsche schiereiland, ging hij in 't jaar 1857 daarheen en bleef er als correspondent van de Daily News gedurende al die woelige maar merkwaardige dagen, tot het jaar 1861. Natuurlijk vergezelde hem zijn vrouw. Eerst woonde hij in Turijn, doorleefde den oorlog van het jaar 1859 tusschen Oostenrijk aan den eenen en Frankrijk en Sardinië aan den anderen kant, en toen de éénwording van Italië een aanvang nam, Garibaldi zijn merkwaardigen tocht aanving en door den loop der gebeurtenissen de Eeuwige Stad al meer en meer op den voorgrond werd gedreven, vestigde Acton zijn woonplaats te Rome. Dat waren woelige tijden voor hem, maar met hart en ziel heeft hij het hooge geestelijke leven uit die jaren mede doorleefd. Nu was hij hier, dan daar, gelijk een braaf oorlogs-correspondent aan zijn blad verplicht is. Zoowel Pius IX als Garibaldi heeft hij van aangezicht tot aangezicht gezien, en met de onversaagdheid die | |
[pagina 8]
| |
zulk een persman eigen moet wezen, heeft hij niet nagelaten zich met alles en nog wat te bemoeien. In 1861 was zijn taak afgeloopen, en bij zijn terugkomst in Engeland werd hij een der redacteuren van de London Review, totdat hij in 1864 aan de Illustrated London News verbonden werd, waaraan hij ongeveer dertig jaar in actieven dienst werkzaam bleef. Zijn journalistieke arbeid liet hem gelukkig nog wat vrijen tijd om zich met ander letterkundig werk te bemoeien. Hij vertaalde of bewerkte verscheidene boeken, meest op historisch gebied, gaf een korte beschrijving van de Britsche koloniën uit, een beknopte geschiedenis van Engeland, en verschillende essays en overzichten, niet medegerekend tal van artikelen in nieuwsbladen en magazijnen. In het jaar 1892 gebeurde het hem, dat hij kennis maakte met Motley's History of the Dutch Republic. Dit boek boezemde hem zulk een belangstelling in voor het Nederlandsche volk, dat hij, in plaats van zijn zomervacantie door te brengen in een of ander rustig oord op het vasteland, met zijn vrouw de Noordzee overstak om in ons vaderland de plaatsen te bezoeken, waar de helden uit Motley's boek geleefd en gestreefd hadden. Vóór hij ging, had hij, die toen reeds den leeftijd van 66 jaar bereikt had, zich zoo goed en kwaad als dat in Engeland mogelijk is, met onze lastige en voor een vreemdeling niet gemakkelijk aan te leeren taal eigen gemaakt. Ik, die hem vijf jaar later, dus in 't jaar 1897, ontmoette, zal niet beweren dat hij die uitstekend sprak, maar hij wilde haar spreken - net zoolang tot zijn vurige geest deze wijze van uiting te zelfmoordend vond. Hij was er ook heusch te driftig voor. Zijn vrouw kon met haar beetje kennis van onze taal veel meer branie slaan dan hij, omdat ze kalmer was, hoewel zij toch op een goeien dag een kleinsteedsch hôtel in rep en roer bracht door een gekookte haring te eischen. Ze meende heel wat anders, maar koos soms niet het rechte Hollandsche woord uit de vele die in haar dictionnaire achter het Engelsche stonden. Acton was met zijn Willem den Zwijger en met al de heiligen uit onzen vaderlandschen kalender te veel in hooger sferen om zich met de keuken te bemoeien, en had bovendien alle vertrouwen van zijn vrouw verloren sedert hij haar aangeraden had spek te vragen, waar zij beiden ham bedoelden. Door dit laatste mede te deelen - o, ik hoop bij gelegenheid daar nog eens uitvoerig van te vertellen, want dat is toch zoo aardig geweest! - ben ik vijf jaren van zijn leven overgesprongen. In dien tijd had hij dusdanig met ons land en volk leeren dwepen, dat het zijn zitten en zijn opstaan was geworden. Tijdens zijn herhaalde bezoeken aan ons land, maakte hij met verschillende personen kennis. In de eerste plaats met Schimmel, van wiens ‘Kapitein van de Lijfgarde’ hij een Engelsche aduption uitgaf. Eigenaardig is het dat hij Karel Semeyns nooit de ontrouw aan zijn vrouw begaan vergeven kon. Hij was er niet toe te brengen om het slot dat Schimmel aan zijn roman gegeven had te behouden. Karel Semeyns mocht niet weer tot het leven terugkeeren; ware het anders, Acton had heel de vertaling er aan gegeven, Engelsche stijfkop, maar trouw echtgenoot die hij was. Ook bij de introductie van dit boek bij zijn landgenooten verontschuldigt hij in zeker opzicht ons volk, dat hij met zulk een vertegenwoordiger van onze natie voor het voetlicht treedt. Hij doet dit op een eigenaardige wijze: ‘There is’, zegt hij, ‘a noble Dutch proverb, the full meaning of wich is: “A man is one man: his word should be one word”. And his deed, one doing? If so, Karel Semeyns is not a hero’. Maar - aldus laat hij er als triomfeerend op volgen: ‘But is not William of Orange?’ Van de overige personen met wie hij en zijn vrouw hier kennis maakten, noem ik nog Dr. Jan ten Brink, die een paar maal over hem schreef in Elsevier's Geïll. Maandschr., de eerste maal niet zonder eenige ironie over de ontmoeting van een Engelschman die onze taal wilde spreken, maar 't niet goed kon (en Acton was daarover niet op zijn gemak), de tweede maal met hooge waardeering, gelijk ons straks blijken zal. Verder: Mevrouw Van Wermeskerke - Junius, wier ‘Tom en ik’ hij onder den titel van ‘A Young wife's ordeal’ in Londen uitgaf. Nog noem ik wijlen J.L. Beijers, directeur van het Nieuws v.d. Dag, in wien de beide brave lieden een goed en waardeerend vriend vonden.Ga naar voetnoot1) Zich inwerkende in onze geschiedenis, die hem met de grootste bewondering vervulde, kwam Acton tot de bestudeering van Hooft's Historiën, en toen rijpte een grootsch plan in hem. Hij wilde die in het Engelsch vertalen, een reuzenwerk, maar dat hij noodzakelijk rekende om aan de honderd millioen Engelsch-sprekenden op overtuigende wijze te laten weten wèlk een natie dat kleine volk van over zee was, met welke het Engelsche meer en meer moest leeren sympathiseeren, omdat, volgens zijn beschouwing, beide volkeren in de toekomst elkaar zouden moeten opzoeken en op den duur elkaar niet missen konden. Men begrijpt nu welk een smart deze man geleden heeft, toen Engeland in de Boeren-republieken van Zuid-Afrika onze stamgenooten aangreep. Maar, om bij ons onder- | |
[pagina 9]
| |
werp te blijven, Acton was de man niet om tegen het geweldige van een Engelsche uitgave der Historiën op te zien. Hij zelf wilde voor zijn arbeid niets genieten. Als er maar een uitgever in Engeland gevonden werd die de uitgave aandurfde. In zooverre slaagde hij, dat hij er een overreedde om die uitgave, welke in vier octavo-deelen zou verschijnen, te ondernemen, indien door de inteekening bleek dat er kans op slagen bestond. De prijs was hoog: drie guineas, maar dit zou, naar men hopen mocht, op den langen duur geen beletsel zijn. Iets anders was het of Acton in staat was een vertaling te geven van een werk, dat zelfs voor de meeste Nederlanders een corvee is om door te werken. Het eigenlijke, het mooie van Hooft's schrijfwijze mocht niet verloren gaan. Acton liet een proeve van bewerking drukken en zoo was ik in staat om, voor ik mij met alle krachten aan het mede-helpen tot de verwezenlijking van dit groote werk kon zetten, aan enkele personen inzage er van te geven. Dr. Jan ten Brink was er vol lof over en prees het warm aan in Elsev. Geïll. Maandsch. Anderen, waaronder de bewerker van Van Daalen's woordenboek, dr. A. Opprel, thans leeraar aan 't Gymnasium te Dordrecht, maar toenmaals in Den Briel in soortgelijke betrekking werkzaam, waren er minder goed over te spreken. Met Dr. Opprel bracht ik Acton in persoonlijke aanraking, en toen werd in beginsel het plan geboren om tot de samenstelling eener commissie van taal- zoowel als van letterkundigen te komen, wier taak het zou zijn Acton's bewerking telkens met den oorspronkelijken tekst te vergelijken, en dus als het ware een revisie op zijn werk uit te oefenen. Toch vond ik het beter te voren mij te wenden tot een persoonlijkheid, die, volgens mijn overtuiging, eigenaardig geschikt was om, zoowel als Hooft-kenner als bewonderaar van de Engelsche taal, de proeven van Acton te onderzoeken of wellicht het merg en de pit van het oorspronkelijke er niet in verloren waren gegaan. Ik koos Albert Verwey, wiens oordeel helaas in dat opzicht niet gunstig mocht luiden. Nu werd weliswaar Acton ook hierdoor niet ontmoedigd; integendeel hij bleef nu te meer aandringen om zulk een commissie als hij zich dacht samengesteld te krijgen. Maar.... daar kwam de oorlog in Zuid-Arika, en voor vele jaren, zoo niet voor immer kon men het Hooft-plan op zijde schuiven. Toen die betreurenswaardige oorlog een aanvang had genomen, doorleefde ik een zeer angstigen tijd, in de onzekerheid hoe Acton zich houden zou. Ik zou het hem niet kwalijk hebben kunnen of mogen nemen, indien hij mede gesleept ware door de publieke opinie, welke in zijn vaderland sterk tegen de Boeren was. Ik mocht niet vergeten, dat een Engelschman in die dagen heel anders door de pers werd voorgelicht dan dit bij ons het geval was. Doch, zou Acton hoog genoeg staan om mij, the Dutchman, die in den Boeren-oorlog de worsteling onzer vaderen tegen Spanje als herboren zag, zijn vriend te blijven noemen? Spoedig echter werd ik in die vreeze beschaamd. Niet alleen was hij mijn vaderlijke vriend gebleven, de man tot wien ik als tot in elk opzicht mijn betere kon opzien, maar ook deelde hij mijn gevoelen ten opzichte van dien oorlog. Maar bij hem, armen, ouden man, was dat gevoelen een zieleleed. Toen werd er tusschen enkele personen over geraadpleegd, of er dan niets aan te doen was om een antipathie tusschen het Engelsche en het Nederlandsche volk tot zekere hoogte te voorkomen. Een Engelschman kon in den Boer niets dan het slechte, een Nederlander niets dan het goede zien, en beiden zouden vrij zeker daarin overdrijven; maar daarom behoefden toch Engelschman en Nederlander elkaar niet tot der dood toe te haten! Toch liet het zich aanzien, dat dit op den duur het geval zou worden. Was daar dan niets aan te doen? Eindelijk kwam men uit Engeland met dit plan bij mij. Ik zou, in mijn trant van schrijven, korte opstellen op het papier zetten, die alle meer of minder betrekking hadden op de tijden, waarin Engelschman en Nederlander samen gingen en samen streden voor eenzelfde doel. De dagen van den Koning-Stadhouder en van het jaar 1813 en 1815 zouden dus in het licht gesteld moeten worden, Acton zou die opstellen vertalen en zorgen dat zij in een der groote bladen periodiek verschenen. Hij kreeg de volmacht er hier of daar zelfs een Engelsch tintje aan te geven, dat onnoembare bedoel ik waaraan men dadelijk bemerkt uit welke nationale bron iets geput is of opgeweld. Want wilden ze hun doel bereiken, dan moesten die artikelen gansch en al Engelsch zijn, gelijk zij ook uitsluitend door een Engelschman - door hèm - geschreven heetten te zijn. Een ‘Dutchman’ zou te partijdig lijken. Ze zouden wel geheel zonder naam in de couranten komen, maar aan de redactie moest toch, vooral voor deze eigenaardige materie, de naam van den schrijver bekend zijn. En zoo was alles afgesproken, en deze eigenaardige campagne, waarvan ik nu voor het eerst het geheim verklap, stond aangevangen te worden.... toen Acton weer deed als een jongen van achttien jaar. Van het werk van du Plessis gaf hij een populaire en pakkende bewerking, deed dat verschijnen onder den titel van ‘The Transvaal Boer speaking for him self’, schreef er een verbazend scherpe ‘inleiding’, voor, waarin hij, een der warmste bewonderaars van Gladstone, op niets ontziende wijze de politiek van Chamberlain aanviel, en hij, die bijna altijd zijn werken uitgaf zonder vermelding van zijn naam omdat hij zich | |
[pagina 10]
| |
‘maar een krantenman’ gevoelde, liet op den omslag van dit werk als eerlijk man met vette letters zijn naam drukken. Zijn boek beleefde in een maand tijds een tweeden druk, maar.... als inzender van mijn opstellen kon hij wel thuis blijven. Geen courant nam meer iets van hem op. Geen redactie of ze liet hem verstaan, dat zij op zijn medewerking niet meer gesteld was. Wanneer Acton niet in zijn goede jaren voor een lijfrente gezorgd had voor zich en zijn vrouw, ware hij tot een ouderdom van armoede veroordeeld. Die lijfrente - een 150 pond 's jaars meen ik - was echter te gering om er in Londen van te kunnen leven. Hij vertrok daarom naar het in een schoone omgeving gelegen Altrincham in Cheshire, waar hij door den loop die de gebeurtenissen genomen hebben veel geleden heeft, zeker, maar zijn idealen niet overleefde. Hij gelooft nòg, hij gelooft zoo innig in een weder-opleving van de edelmoedigheid zijns volks, het groote volk van Gladstone, dat hij profeten moet wekken, die oude, vurige Elia.....
En hiermede meen ik in hoofdzaken genoeg gezegd te hebben van Roger Acton, om aan het verzoek van de redactie van dit tijdschrift, te voldoen nl. om mijn landgenooten het een en ander van hun Engelschen vriend te vertellen. Op één trek in zijn karakter moet ik echter nog bepaaldelijk de aandacht vestigen, namelijk op zijn schier al te groote nederigheid en bescheidenheid. Men stelt zich een Engelschman gewoonlijk anders voor. Den terugslag van den indruk welken hij daardoor bij een eerste ontmoeting op sommigen maakte, vindt men zeer eigenaardig en haast onwillekeurig weergegeven in het meergenoemde eerste Elsevierartikel over hem van dr. Jan ten Brink. Zeer te bejammeren is het, dat hij eerst op zulk een hoogen leeftijd met ons land en ons volk kennis maakte. De dagen van dezen onzelfzuchtigen man, die reeds in de kracht van zijn leven was toen het geslacht waartoe ik behoor nog geboren moest worden, zijn echter geteld. Een zoon of een dochter om hem na zijn dood te vervangen, heeft hij niet. De berekenende Nederlander, ik bedoel ‘the Dutchman’ zooals die wel eens voorgesteld wordt, zou zeggen: ‘er is niets meer van Roger Acton te halen of aan hem te verdienen!’ Mogen echter de zonen en dochteren van het volk, dat hij zoo lief heeft gehad, in hun hart een weinig sympathie blijven gevoelen voor dezen man. Hij heeft dat wel aan ons verdiend. JOH. H. BEEN. |
|