Den Gulden Winckel. Jaargang 3
(1904)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Derde Jaargang No. 1 | |
Shakespeare in Nederland, het Shakespeare-gezelschap en de Shakespeare-jaarboeken‘IN Nederland is de beoefening en waardeering van Shakespeare's werken tamelijk laat aangevangen, en de eerste proeven van welgeslaagde vertalingen vindt men in de “Bloemlezing uit de dramatische werken van William Shakespeare” van Mr. L.Th.C. Van den Bergh, welk boek in 1834 het licht zag’. Deze uitspraak van Dr. L.A.J. Burgersdijk moge, wat vertalingen aangaat, betrekkelijk juist zijn, - voor zoo ver het de beoefening en waardeering van Shakespeare betreft, zijn er bedenkingen tegen in te brengen. De beoefening en waardeering vallen alreeds in de 17de eeuw waar te nemen, gevolg van het hier te lande spelen van Engelsche comedianten, te Groningen, Utrecht, den Haag, Amsterdam, Diemen, Leiden, Franeker, enz. Men moge Shakespeare's werken, in de 17e eeuw, al niet gelezen hebben, men heeft ze zien vertoonen en er grooten indruk van behouden. De invloed en navolging wijzen op waardeering. Niet zonder beteekenis is het ook, dat eene afbeelding van Shakespeare's theater te Londen, aan het einde der voorgaande eeuw te Utrecht in archiefstukken ontdekt is. De invloed van Shakespeare valt niet steeds gemakkelijk aan te wijzen. Plotseling kan men die ontwaren. De laatste ontdekking is de aanwijzing van verwantschap tusschen Vondel's Jeptha en Shakespeare's Hamlet. De 17de eeuwsche tooneelschrijvers hebben zekerlijk de Engelsche Comedianten zien spelen. Uit hunne vertooningen hebben zij overgenomen of van verre gevolgd wat hun aanstond. Ook kan het zijn, dat zij keerden tot dezelfde bron, waaruit de Engelschen geput hadden, en, dan hun eigen weg gingen. Slechts hoogst zelden kan men op onmiddellijke navolging of vertaling wijzen. Zoo vindt men in Bredero's Griane (1612) overeenkomst met Shakespeare's The Winter's Tale; tusschen Titus Andronicus van Shakespeare, en Aran en Titus, het ruwe en wreede treurspel van den glazenmaker Jan Vos; tusschen het aan gruwelen rijke drama: De veinzende Torquatus van G. Brandt (1645) en Hamlet; tusschen de klucht van v. Gramsbergen's Kluchtige tragoedie of den Hertog van Pierlepon (1650) en het kluchtig tusschenspel Piramus en Thisbe in A Midsummernight's Dream. Romeo en Juliette (1634) van den jong gestorven dichter Struys is geen navolging van Shakespeare's Romeo en Julia, evenmin als Starter's blij-eindigh treurspel van Timbre de Cardone ende Fenicie van Messine van Much ado about nothing; terwijl De dolle Bruiloft (1654) van A. Sybant kan beschouwd worden als eene vrij letterlijke vertaling van: The taming of a Shrew, enz. Toch is de invloed van het Engelsche tooneel op het Hollandsche in de 17de eeuw grooter dan men vermoedt, en wèl het meest in de spelen, die niet | |
[pagina 2]
| |
eene onmiddellijke navolging of vertaling zijn. In dergelijke treft men herinneringen aan van meer dan een enkel van Shakespeare's werken als in De veinzende Torquatus (1645) van den jongen G. Brandt. Dit treurspel, ontleend aan een Italiaansche novelle, wijst in geheele tooneelen of gedeelten van tooneelen op Hamlet, Macbeth of Richard III. Overeenkomst tusschen G. Brandt's Veinzende Torquatus en Shakespeare's Hamlet vindt men reeds bij de eerste uitkomst van Torquatus: o Heemel zaagt gij ooit rampzaaliger dan mij?
Trouw'looze, onzaal'ge oom, verrader! hoe dorst gij
Mijn strijdb're vaader zoo vermoorden, en mijn moeder
Misbruiken tot uw boel? geen leeuw was ooit verwoeder
Om uit te gaan, op roof, dan die vervloekte schelm,
Die 't broederlijke bloedt voor Nektar uit zijn helm
Opslorpte. 't Zij dan Oom of niet, noch zal hij sterven,
Eer ik dit treurgewaad afleg. Ik zal 't niet verven
In gloeiend purper, neen; 't Zal met geronnen bloedt
Van Noron, of van mij bepurpert worden. Doet
Wraakzuchtige Torquaat hem sneuvelen, en zuchten
Of zucht, of sneuvel zelf.
Dit gelijkt dezelfde klacht van Hamlet, rondloopend als Torquatus ‘in treurgewaad’, ‘in die sombere dracht van 't akelig zwart’ en ook den dood van zijn vader willende wreken, ook door zijn oom vermoord om met zijne moeder te huwen. Noron gelooft gelijk Hamlet's vader zijn zoon maar in schijn als niet recht bij het hoofd. Torquatus' vriend zegt n.l. ‘Uw vader is bekommerd over u en roept: 't Is list, hij veinst zich dol te zijn’. Torquatus stelt zich tegenover zijn vader ook werkelijk aan gelijk Hamlet. Ook Torquatus ziet men zich als malend gebaren bij Juliana, de zuster van veldheer Piso, evenals Hamlet bij Ofelia, de dochter van Polonius. Torquatus is als Hamlet student, en aan Torquatus verschijnt, gelijk aan Hamlet, de geest zijns vaders om hem te wreken. Torquatus zegt namelijk: Terwijl de Wrok, Twist, Nijdt, Toorn op het herte trappen,
Las ik de lekkernij der Grieksche wetenschappen
In Pallas wijze stadt: daar ik op 't ledikant
Al sluimerende 's nachts mijn leden ruste, van 't
Veel blokken afgemat. De midnacht was aan 't glijen,
De rust liet naast haar rijk aan d' Onrust; toen ter zijen
Mijn zaal al dreunende op het ijslijkst oopen borst,
Laat vader in, bezwalkt met duisternis, bemorst
Met bloedt. De toorts, die hij met wraaklust heeft ontsteeken
Verdreef de nacht. Hij sprak: gij moet uw vader wreken
Op Noron, die mijn rijk en leven roofde. Kom
Vernoeg mijn ziel. Herstel alouwde heiligdom
Deur vijandt, vier en zee, gesleept uit Priaams muren,
Plèt Noron. Vrees geen staal. Deugt kan metaal verduren.
Op naar de Tiber, daar PlancinaasGa naar voetnoot1) huwlijksbandt
Van hem ontbonden is, hij heeft mijn hof verbrandt,
De tempelen berooft, uw val alreê gezworen.
Veins u uitzinnig, of uw leven is verloren.
Hoe, wordt me op 't bedt vergoodt? ga heen, sterft door 't gevaar.
Verwerp Menerv's pen, grijp Mavors beukelaar.
Toen zweeg hij, en was weg. Ik 's morgens uitgelaaten
Speelde een zinlooze rol, vloog door d' Atheensche straaten.
't Hair stondt dus opgeknoopt, en al de wereld was
Verwondert om de prins van Rome, die zoo ras
Verandert scheen.
Torquatus is uit Griekenland naar Rome wedergekeerd. Veldheer Pizo, wiens dochter door koning Noron is onteerd, haalt Torquatus over, zich met hem op Noron, zijnen vader te wreken. Zij trekken het staal en zweren. Plotseling wordt het duister om hen, en in die duisternis verschijnt op nieuw Torquatus' vader, Manlius geheeten. Torquatus schrikt: Wat duisternis is dit? Kan d' onbekende nacht
Met zwarte wieken op de middagh bosch en velden
Beschaduwen? wie bluscht het daglicht, wie verstelde
De tijd? waar is de zon?
De geest van Manlius
Waar blijft, waar blijft de wraak?
Torquatus
Ach 't is mijn vaders geest en stem.
Geest
...... Torquatus staak
Het draalen, wreek mij.
Torquatus
Hoe?
Geest
Wilt gij gebouw doen vallen
Zoo breek de zuilen op, trek in de Roomsche wallen.
Pizo
Zoo breekt de zuilen op; dat is: verniel zijn Raadt,
En vrienden, zuilen van zoo goddeloos' een staat.
Er is nog een plaats in De Veinzende Torquatus herinnerende aan Hamlet. Torquatus' vader draagt Raadsheer Lentulus op zijnen zoon te bespieden zoodra hij met zijn moeder in gesprek geraakt. ..... verberg u onder deezen
Etruursche ledikant.
Torquatus opkomende, vervuld van de gedachte zijnen vader te wreken, ziet de gordijnen bewegen. .... zacht, mij dunkt, ik zie daar iets verroeren
't Leeft onder de tapijt: ik zal mijn wraak uitvoeren
Al was ik schoon ontdekt. Hij zal mij niet ontvliên.
En, gelijk Hamlet den ouden Polonius, ook afgezonden om te bespieden en te luisteren, door het tapijt heen doorsteekt, geeft Torquatus door het ledikantstapijt aan Lentulus den doodsteek. - In De Veinzende Torquatus komen behalve herinneringen aan Shakespeare's Hamlet bovendien plaatsen voor, wijzende op diens Macbeth en Richard III. Noron, hechtende als Richard III aan bijgeloof en voorspelling, heeft licht en verlichting gezocht bij | |
[pagina 3]
| |
eene toovenares. Aan de eindpaal van Noron's leven komen als in Richard III de geesten rijzen der verwanten door hem vermoord, de geesten van zijn moeder en broeder; daarna de geesten van andere zijner slachtoffers, van Popil, Mehel, Pizo, Kalphurn, Tigellinus, enz., allen roepende: ‘Wee, Noron, wee!’ Op het tooneel in Macbeth, waar Lady Macbeth, zegt: ‘Al de geuren van Arabië wisschen die bloedvlek niet weg!’ wijzen de woorden van Noron, Torquatus' vader, gesproken, nadat de toovenares zegt, niet te begrijpen, hoe Noron, die steden en rijken verwon, zijn angst niet meester is. Vervloekte, ondankbre, wie is de oorzaak van al 't quaad?
Ik, dees bebloede hand. Wat bruizende Euphraat,
Wat woeste Bosphorus, wat strijdb're Rijn, dien Rome
Nooit overwonnen heeft, wat Nijl, wat Tigerstroomen
Wat troeble Tagus, die uit haar bezwangert nat,
Ontelbre peerlen werpt, zal 't bloed dat u bekladt
Afspoelen? schoon de straat die d' Afrikaansche stranden
Van het beroemde Euroop afscheidt, op deze handen
Nu stort d' Atlantsche zee uit 't grondlooze diep,
Of over deze kant de heele Thetys liep;
Het broederlijke bloedt zou hij er niet afwasschen.
* * *
Bij De veinzende Torquatus werd een weinig uitvoerig gehandeld om aan te toonen, dat, heeft men in de 17de eeuw Shakespeare al niet letterlijk vertaald, men hem toch van verre of nabij heeft nagevolgd, en herinneringen uit verschillende spelen in één stuk heeft aangebracht. De navolging der Spaansche en later de groote invloed der Fransche tooneelletterkunde hebben Shakespeare vervangen. De leden van het dichtgenootschap Nil Volentibus Arduum, die Rembrandt te wild vonden, konden met het realisme van Shakespeare geen vrede hebben. Bijna de geheele achttiende eeuw blijft Shakespeare een gesloten boek. Bilderdijk zou weer van hem spreken. Op ouderen leeftijd zijne jeugd gedenkend, zegt hij o.a.: ‘ik kocht een Shakespeare en leerde daaruit Engelsch zonder woordenboek, grammaire of vertaling, en al tastende naar den zin, en zoo wijders’. Op zijn 27ste jaar vertaalde hij uit ‘Hamlet’ het: To be or not to be’. Tijdens zijn verblijf te Londen las hij, met de pen in de hand, het meerendeel van Shakespeare's werken. Sprak Bilderdijk van Shakespeare's ‘winderigheid’, hij verklaart ook: ‘de ruwe doch menschkundige Shakespeare heeft wel bewezen een genie te zijn in het treurspel, maar de Engelsche tragedie bootst te zeer de werkelijkheid na om dichterlijk genoemd te worden’. Dit neemt niet weg, dat hij Shakespeare verwijt, in het treurspel ‘te raaskallen’. In het voorbericht van Krekelzangen hoopt Bilderdijk, dat zijne beoordeelaars genoegzame kennis van Shakespeare gemaakt hebben, ‘zoo niet’, - zegt hij - ‘het spijt mij hunnenthalve, want zij konden veel bij hem leeren, dat ook hun te pas kwam, zoo zij echter voor leeren vatbaar zijn’. Ook was in het laatst der 18de eeuw, bij Albrecht Borchem te Amsterdam tusschen 1778-82 verschenen eene prozavertaling van Shakespeare's belangrijkste werken, naar de uitgaaf van Capell uit het Engelsch vertaald en met aanteekeningen van Prof. Eschenburg en van den vertaler verrijkt. De belangstelling was dus weder gewekt en zou niet verflauwen, De negentiende eeuw bleef in den beginne wel ver van den waren Shakespeare. Zij stelde de verhaspeling zijner treurspelen door den Franschen dichter Ducis boven het oorspronkelijk. Op het Vaderlandsch tooneel kende men geen andere. Andries Snoek heeft Shakespeare gespeeld naar vertalingen van Ducis, zelfs nog Anton Peters trad er in op. Meijer schreef eene verhandeling, waarin hij Vondel met Shakespeare vergeleek. Mr. Jacob van Lennep trachtte het tooneel van Ducis te verlossen en gaf een vertaling, meer onmiddellijk naar Shakespeare, doch in glad rijm. Eerst A.S. Kok verblijdde met eene woordelijke vertaling van al de werken van Shakespeare. In 1880 was die kompleet. Te weinig heeft men dezen treflijken arbeid gewaardeerd, den invloed niet vermoedende, dien A.S. Kok op de herleefde belangstelling voor Shakespeare heeft gehad. Vóór en na Kok's arbeid verschenen er kleinere studies over Shakespeare en zijne navolgelingen hier te lande in de 17de eeuw. De Witte van Citters, v.d. Bergh, Prof. Moltzer, den Hertog, A.C. Loffelt, en Prof. Jonckbloet, maar bovenal Dr. Worp, hebben in dat opzicht lezenswaarde opstellen geleverd. Toch bleef Shakespeare voor het groote publiek dood, tot, vóor een kwart eeuw, het gezelschap van het Meiningsche hoftheater te Amsterdam en later te Rotterdam door schitterende voorstellingen, het algemeen met groote bewondering voor Shakespeare vervulde, - eene bewondering weldra krachtig versterkt door de Shakespeare-voorstellingen van Ernst Possart en Ludwig Barnay, die in ons land reeds voorgangers hadden in Em. Devriend, Davidson, enz. Het ijs was gebroken. Het algemeen wenschte Shakespeare, in getrouwe vertaling naar het oorspronkelijk, op het tooneel. Dr. L.A.J. Burgersdijk had juist enkele vertalingen gereed. De vertooning zijner overzetting van Romeo en Julia werd op het repertoire geplaatst der vereeniging: ‘Het Nederlandsch Tooneel’. De vertooning was eene gebeurtenis, en het succès buitengewoon groot. Na dat succès werden en worden, jaar aan jaar, door | |
[pagina 4]
| |
de Koninklijke Vereeniging: het Nederlandsch Tooneel, achtereenvolgens de verschillende werken van Shakespeare gespeeld, allen in de vertaling van Dr. L.A.J. Burgersdijk, die in de gelegenheid werd gesteld den geheelen Shakespeare te vertalen en het licht te doen zien. Als een teeken des tijds mag gelden, dat de groote oplaag van Dr. Burgersdijk's vertaling werd uitverkocht en meer dan ééne goedkoopere editie volgde. In al de vertooningen van Shakespeare heeft de tooneelkunstenaar Louis Bouwmeester bewezen de aangewezen man te zijn om de karakters van den Engelschen dichter naar waarheid te vertolken. Hij steekt daarin alle Europeesche, en zelfs niet-Europeesche groote acteurs naar de kroon, ja overtreft hen, naar hun eigen getuigenis. Het spreekt van zelf, dat op den reuzenarbeid van Dr. L.A.J. Burgersdijk aanmerkingen vielen te maken, te meer daar de tijd aanbrak, dat het gevoel voor klank en rythme, voor het woord, in Holland zich uiterst fijn ontwikkelde. Misschien beantwoorden aan de eischen, door dit gevoel gesteld, het allermeest de Shakespeare-vertalingen van Mounier, ongeveer in het midden der vorige eeuw. Men heeft Dr. L.A.J. Burgersdijk de aanmerkingen niet gespaard. Jacques van Looy achtte het beter zelf te vertalen dan aanmerkingen te maken. De daad bij het woord voegende, vertaalde hij Macbeth. Als Jacques van Looy oordeelde Dr. Edward B. Koster. Nog aan het einde van 1903 deed hij, Shakespeare-kenner, bij Johan Pieterse te Rotterdam, eene vertaling van De Koopman van Venetië het licht zien, zich zelf hooger eische gesteld hebbende, om te beantwoorden aan die van Ulrich von Wilamowitz-Woelendorff: ... übersetzen... ist kein freies Dichten; das dürften wir nicht, gesetzt wir konnten es. Aber der Geist des Dichters muss über uns kommen und mit unsern Worten reden. Die neuen Versen sollen auf ihre Leser dieselbe Wirkung thun, wie die alten su ihrer Zeit auf ihr Volk und heute noch auf die, welche sich die nötige Mühe philologischer Arbeit gegeben haben. So hoch geht die Forderung. Wir wissen wohl, wie wenig wir sie erfüllen, aber auf Erden wird überhaupt das Mögliche nur geleistet, wenn das Unmögliche gefordert wird, und man muss das Ziel kennen, damit man den Weg findet. De belangstelling van Nederland voor Shakespeare en de groote waardeering zijner werken zijn thans algemeen, dank zij de jaarlijksche vertooning van een zijner treur- of blijspelen, de verschillende latere studies, als van Dr. Bijvanck over Hamlet, van A.C. Loffelt (Uren met Shakespeare), van K. Ten Bruggen (The merchant of Venice, met verklarende aanteekeningen), en de Shakespeare-voordrachten van Willem Royaards. Bij de ernstige studie in Nederland thans aan Shakespeare gewijd, bij het groote welbehagen in, en de groote toeloop van alle standen der maatschappij, naar de vertooning zijner spelen, kan en zal het niet ijdel zijn allen, die Shakespeare liefhebben, met aandrang te wijzen op een rijke bron voor kennis van Shakespeare en zijn tijd, op het Duitsche Shakespeare-gezelschap en de Shakespeare-Jaarboeken.
Het Duitsche Shakespearegezelschap heeft zich, op den 23sten April 1864 den dag van het 300ste jubileum van Shakespeare's geboorte te Weimar gevormd, onder bescherming van Hare Koninklijke Hoogheid Sophie, Groothertogin van Saksen-Weimar. Na den dood der Hertogin in 1879 heeft haar gemaal en na diens overlijden in 1901 de regeerende groothertog van Saksen het Prorectoraat overgenomen. Het doel van het Duitsche Shakespeare-gezelschap is: de beoefening van Shakespeare ‘durch mittel wisschenschaftlicher und künstlerischer Vereiniging’ te bevorderen. De werkzaamheid van het gezelschap strekt zich daarom uit tot vorming van een Shakespeare-bibliotheek en het uitgeven van een jaarboek, uitsluitend gewijd aan Shakespeare-literatuur, het bevorderen van kritische tooneel-zoowel als van volksuitgaven. Ondernemingen, tot welke het Shakespeare-gezelschap alle in Shakespeare-Literatuur verspreid werkende krachten tracht te vereenigen en daartoe bij te dragen. Verder ligt in het doel: Verklaringen en illustraties tot Shakespeare's tekst, opwekking tot het ten tooneele brengen zijner werken, en voorlezingen over Shakespeare, enz. Het lidmaatschap wordt verkregen door aanmelding bij den uitgever van het jaarboek: Langenscheidtsche Verlagsbuchhandlung in Berlin S.W. II, Hallesche str. 17, en het voldoen eener jaarlijksche contributie van slechts 6 gulden. Voor deze geringe contributie steunt men het streven der Vereeniging: ontvangt men kosteloos en franco het jaarboek, groot 400 bladzijden druks; heeft men het recht gebruik te maken van de Shakespeare-bibliotheek te Weimar, op het verkrijgen van een gedrukten catalogus, en bovendien toegang tot de feestelijke bijeenkomst op den Shakespeare-dag, telken jare gehouden op den 23sten April. De Shakespeare-dag wordt gevierd te Weimar met feestrede, feestmaaltijd, voorstelling van een der werken van Shakespeare; enz. - Het aantal leden van het Shakespeare-gezelschap bedraagt thans 515, het bestuur telt er 16. Voor- | |
[pagina 5]
| |
zitter is S.A. Brandl, Professor te Berlijn, mederedacteur voor het jaarboek. Tot eerelid is o.a. verkoren: Zijne koninklijke Hoogheid Konstantijn Konstantinowitsch, Grootvorst van Rusland, vertaler van Hamlet in het Russisch. Veertien Duitsche vorsten behooren tot de leden, met Zijne keizerlijke en koninklijke Majesteit Wilhelm II, Duitsch keizer en koning van Pruisen, aan de spits. Eene Nederlandsche hooggeboren vrouw, de zuster van wijlen Koning Willem III, Prinses Sophie, Groothertogin van Saksen-Weimar, is de grootste steun geweest van het Duitsche Shakespeare-gezelschap, gelijk zij het was voor de Goethe- en Schillerstichting. Zij heeft, van de oprichting af, beschermvrouw willen zijn, en is dit gebleven tot aan haar dood. Vele der Shakespeare-dagen heeft zij met haren gemaal, even vurig voorstander als zij-zelve, bijgewoond en er levendig aandeel aan genomen. Aan deze Nederlandsche vrouw is het te danken, dat het gezelschap groot gewicht gehecht en alle zorg besteed heeft aan de vorming van een Shakespeare-bibliotheek. Na den dood dezer eminente Vorstin heeft haar gemaal, die Goethe nog gekend en met hem verkeerd had, de belangstelling voor het Shakespeare-gezelschap verdubbeld en het Prorectoraat aanvaard. Kort vóór zijn dood, bij den aanvang der 20ste eeuw, heeft de Vorst aan bestuur en leden der drie stichtingen door wijlen zijn gemalin en hem in het leven geroepen of mildelijk gesteund, een vorstelijk woord gericht om de dichtervorsten en hunne onsterflijke werken te blijven waardeeren. Het was hem en groothertogin Sophie een dure plicht geweest - verklaarde Z.H. o.a. - de groote overleveringen van den klassieken tijd te Weimar, in den geest zijner voorvaderen in eere te houden en te doen duren. De verschillende stichtingen, ook het Shakespeare-gezelschap had hen daarin krachtig gesteund. Met den wensch, dat ook in de 20ste eeuw Weimar van geheel Duitschland en andere landen de kweekplaats mocht blijven van de reinste idealen der menschheid, door studie en waardeering van geesten als Shakespeare, Schiller en Goethe. Merkwaardig zijn ook de woorden van den Groothertog tot de aanwezigen gesproken op den Goethedag bij het gelukwenschen op zijn 80sten verjaardag: ‘Je mehr Shakespeare's unsterbliche Werke zum Gemeingut der ganzen gebildeten Menschheit geworden sind, desto ehrenvoller ist der Platz, den sich die Gesellschaft durch ernste, liebevolle Hingabe an diesen groszen Geist in den Wissenschaft der Völker errungen hat, und desto begründeter erscheint daher auch der Anspruch, den sie auf das Heimatsrecht in Weimar erhebt. Dasz es ihr durch rastlose erfolgreiche Arbeit gelingen werde, ihre glänzende Stelle in der Welt des Geist es für immer zu behaupten, ist mein sehnlicher Wunsch und meine feste Zuversicht. Den 23sten April 1900 kwam de ruim tachtigjarige nog van den Wartburg naar Weimar om deel te nemen aan den Shakespeare-dag. Aan hen, Groothertog Carl Alexander en Groothertogin Sophie, geboren Prinses der Nederlanden, hebben de studie van Shakespeare's werken en de genietingen van het onvergankelijke schoon en het blijvendgrootsche, duurzame verplichting. Beiden hebben aan de voorbereiding tot vorming van het Shakespeare-gezelschap reeds krachtig deelgenomen en het, bij en na het tot stand komen, met geld en gave, bovenal door hun vorstelijk woord, gesteund. De vermaarde Bodenstedt kon dan ook, in de dagen der stichting, aan het feestmaal in het Hertogelijk slot, na de schitterende vertooning der Koningsdrama's op het Shakespearefeest in het Goethe-Schiller-Huis, 23 April 1864, een koene onderneming, zonder gelijke in de tooneelgeschiedenis van Duitschland zoowel als in die van Engeland - te midden en onder blijde instemming der beroemdste Shakespearekenners, geleerden en dichters, naar waarheid erkennen in een toespraak tot Groothertog en Groothertogin | |
[pagina 6]
| |
Der edle Fürst
Er will ein Hort sein unserm neuen Bund,
Die Kräfte einen, die bisher sich trennten,
Die edle Fürstin will den Bund beschützen;
So leihn uns Macht und Anmut ihre Stützen.
Er giebt den Boden, Sie den Sonnenschein
Das Werk zu förderen.
Bij de groote belangstelling hier te lande in Shakespeare, vooral in de laatste jaren, bevreemdt het, dat het Shakespearegezelschap velen wel bekend is, doch zoo goed als geen hunner tot lid heeft. Uit Zuid-Nederland zijn de volgende leden ingeschreven: Prof. Van Acoleijen, St. Nicolas, in het land van Waas; J. Boonen te Brussel; - uit Noord-Nederland: Dr. C. Stoffel te Nijmegen. Hoewel Nederland slechts één lid telt, zijn de Shakespearejaarboeken aanwezig in de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage, maar ook daar alleen. Ondanks dit eene lid, bevatten de latere jaarboeken zeer belangrijke bijdragen van Nederlandsche Shakespeare-vorschers, en opgaven van al wat in Nederland over en in verband met Shakespeare geschreven en van Shakespeare opgevoerd wordt, o.a. H. Logeman, Faustus Notus; oordeelvellingen, of aankondigingen over: Burgersdijk's vertaling van Shakespeare; Macbeth, verklaard en toegelicht door R.D. Nauta; B.S.J.C.: Shakespeare-Sonnetten bij Vondel; van denzelfden: Vondel en Shakespeare-sonnet; - Basse: stijlaffectatie bij Shakespeare; - W.G.C. Byvanck: Hamlet; - Nederlandsche Shakespeare-kritiek; Dr. A.E. van Dam, with the assistance of C. Stoffel: William Shakespeare prodyand Teat. An Essay in Criticism, being an Introduction to a better Edition and a more addequate Appreciation of the Works of the Elisabethon Poets; A.S. Kok: Georg Brandes en zijn William Shakespeare; - Shakespeare's ‘First Folio’ en ‘De Hamlet-vraag’ van denzelfden; - A.C. Loffelt: Uren met Shakespeare; - R.E. Nauta: Shakespeare's Hamlet. Een ziektebeeld, enz. Als zelfstandige studiën van Nederlanders komen voor: The Fifth Act of Thomas Heywood's ‘Queen Elizabeth’, door Dr. B.A.P. van Dam en Dr. C. Stoffel. - Van het Shakespeare-jaarboek is nu reeds het 39ste Deel verschenen. Voor ieder die studie maakt van Shakespeare is het onontbeerlijk. Al wat over Shakespeare en zijn tijd, in welk land ook, geschreven is of wordt, vindt men er in opgenomen. Bovendien bevat het hoogst merkwaardige studiën. De geringe prijs van het lidmaatschap en de vele voordeelen er aan verbonden, mogen menig Nederlander nopen tot het gezelschap toe te treden, dat op zulke krachtige wijze de kennis van Shakespeare bevordert. Het heeft in het laatste jaar een goede Volks-Shakespeare-uitgave bevorderd tegen ongekend lagen prijs, waarvan reeds dertig duizend exemplaren zijn verkocht. De belangstelling in en de deugdelijkheid van het Shakespeare-jaarboek blijkt ten duidelijkste in de opwekking van verschillende Duitsche Staten aan de hoofden van inrichtingen van hooger en middelbaar onderwijs om het aan te schaffen voor hare bibliotheek. Bovendien steunen zij het gezelschap zelve op andere wijze. Dit voorgaan der vorsten is gevolgd door het besluit van verschilllende bestuurderen van voorname Duitsche theaters om tantièmes van Shakespeare-voorstellingen te storten in de kas van het gezelschap. Onder de meer dan 500 leden treft men de namen der geleerdste en meest kunstzinnige en hoogstgeplaatste personen aan, uit geheel Europa en Amerika, en van de grootste tooneelkunstenaars, van welke sommigen, als Kainz en Possart, zelf in het bezit zijn eener belangrijke Shakespeare-bibliotheek. Het vorige jaar trof het gezelschap een groot verlies door den dood van den tachtig-jarigen dichter Wilhelm Oechelhäuser, een der laatst in leven gebleven stichters. Hij, politicus en groot-industrieel, heeft Nederland aan zich verplicht. Dr. L.A.J. Burgersdijk, in leven lid van het gezelschap, placht, als de Koninklijke Vereeniging: ‘Het Nederlandsch Tooneel’ eenig werk van Shakespeare ten tooneele zou brengen, zijne ‘Bühnenbearbeitung’ te volgen. Een 27-tal werken van Shakespeare heeft Oechelhäuser voor het tooneel ingericht. Deze zijn arbeid is in druk verschenen en bevat behalve de tooneelinrichting, de beschrijving der décors en requisieten, en de verklaring en de opvatting van iedere rol. Aan Wilhelm Oechelhäuser, doctor honoris causa, is ook de goedkoope Duitsche Shakespeare-uitgave te danken. In Z.K.H. Wilhelm Ernst, groothertog van Saxen-Weimar, heeft het Shakespeare-gezelschap een nieuwen beschermheer gevonden, die verklaard heeft het in dezelfde richting van zijn grootvader, wijlen Z.K.H. Carl Alexander, van nut en dienst te willen zijn, verwachtende en hopende, ‘dasz die Shakespeare-Geselschaft sich der Erfüllung ihrer idealen Aufgaben in denselben Geiste wie bisher auch künftig widmen werde’. Eene ruimere toetreding van Nederlanders tot het Shakespeare-gezelschap blijft gewenscht, in de eerste plaats voor hen zelve. J.H.R. |