Den Gulden Winckel. Jaargang 2
(1903)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdPaolo Mantegazza.GELIJK de meeste groote mannen heeft ook de beroemde Italiaansche geleerde en schrijver een supérieure moeder gehad. Laura Solera Mantegazza, die slechts 18 jaren met haren Paolo in leeftijd verschilde, is in den vollen zin des woords de schutsengel van zijn jeugd en van heel zijn verder leven geweest. Van 31 October van het jaar 1831 af - dag van Mantegazza's geboorte te Monza bij Milaan - tot 25 Februari 1854 - dag van zijn vertrek naar Argentinië - heeft zij heel zijn jeugd geleid met een innige toewijding, met een grootsche opvatting harer edele taak. De lees-uren met zijn aangebeden moeder - waarin ze samen Plutarchus Alfieri, Euripides, Shakespeare, Schiller, Chateaubriand, Grossi, Manzoni genoten - de poëtische uitstapjes in haar dierbaar gezelschap, het buitenverblijf aan den Lago Maggiore, de reizen naar het nabijgelegen Zwitserland, naar Ligurie, of naar Brescia, Verona en Venetië - die voor het grootste gedeelte te voet werden afgelegd en de vrucht waren van een taaie economie - met de koffie-machine in de reistasch, met een geringen voorraad geld en een enorme dosis poëzie - de déjeuners op het grasperk of aan een beek met wat worst en door de zon geroosterd brood, de gezellige maaltijden, op een spiritustoestel bereid - de dichters gelezen in de schaduw van een ouden boom of aan den voet van een schilderachtigen rots hebben op de hartstochtelijke kunstenaarsziel van Paolo Mantegazza een blijvenden invloed door heel zijn leven uitgeoefend. Om hare taak te voltooien liet de volhardende edele vrouw, zich zelfs niet afschrikken door studies op het gebied der scheikunde, die haar Paolo in dien tijd van zijn leven bijzonder dierbaar waren. Voor hem inderdaad vertaalde zij, zonder eenige hulp, de beroemde scheikundige brieven van Liebig. Zóó dronk Paolo Mantegazza te midden van zijne wetenschappelijke studies met volle teugen de poëzie die uitging van het samenzijn en samenwerken met zijn onvergetelijke moeder, te midden van de heerlijke natuur of in de vertrouwelijke intimiteit van den huiselijken kring. Om het profiel van de edele Laura Solera eenigszins te voltooien nog een paar feiten uit haar leven. Voor haar vaderland heeft zij zich verdienstelijk gemaakt gedurende de jaren 1848-'59-'60 en '66 door als liefdezuster in de militaire hospitalen werkzaam te zijn, door haar protest in 1848 tegen de schending van het piëmonteesch terrein door de Oostenrijksche soldaten, door hare weldadige giften ten bate van de gewonden der ‘Vijf dagen’ in Milaan. Op het ruimer gebied der humaniteit heeft zij eveneens een blijvende herinnering in de harten harer medemenschen verworven. In de droeve periode die in Lombardije op de treurige gebeurtenissen van 1848-49 volgde, stichtte zij te Milaan een ‘Toevlucht voor zuigelingen’ - het eerste in Italië - dat spoedig tot grooten bloei kwam. In 1870, drie jaren vóór haar dood, toen hare gezondheid reeds ondermijnd was, verrees, door haar in het leven geroepen, te Milaan de eerste ‘Scuola Professionale femminile’ van Italië. Met bewogen stem heb ik deze laatste feiten uit het leven zijner geliefde moeder door Paolo Mantegazza hooren verhalen in een stil namiddaguur in de glorierijke stad van den Arno toen ik het voorrecht genoot van een bezoek van den sympathieken Artist-Geleerde.
De herfst van 1846 vertegenwoordigt voor Paolo Mantegazza met den overgang tot een hooger onderwijs ook het begin van een vruchtbaar geestesleven. Zijn naar kennis dorstende, onderzoekende geest verdiept zich in de voor hem nieuwe wetenschappen der wiskunde en der filosofie en vooral deze laatste is het die hem groote voldoening geeft. Een schaduw op dezen gelukkigen studietijd werpt het onderwijs op philologisch en godsdienstig gebied. Het eerste is hem altijd antipathiek geweest, het laatste heeft hem nooit kunnen ‘overtuigen’. Een tweetal fragmenten uit dien jeugdigen leeftijd verhalen van zijn geloof en twijfel op religieus gebied. In het jaar 1848 geeft zijn delicate gezondheid hem te denken en te vreezen. Hij gelooft zich door een borstkwaal aangetast en denkt aan den nabij zijnden dood en ook op lateren leeftijd, ver verwijderd van zijn geliefd vaderland, daar ginds in het verre Zuiden van Amerika, heeft die vrees hem telkens en telkens weer aangegrepen. Alvorens nog den drempel van de Universiteit te hebben overschreden, waren zijn verschillende neigingen op naturalistisch, physiologisch en anthro- | |
[pagina 130]
| |
pologisch gebied reeds zeer beslist in hem uitgesproken en behoefden slechts nog door een geregelden cursus van wetenschappelijke studies te worden bevestigd. Deze neigingen van den geleerde lieten echter den dichter, den artist niet op den achtergrond, die de lectuur van Schiller met die van Liebig afwisselt, die van Lavater en Buffon met die van Herder, Goethe en Rousseau die hem met zijn ‘Confessions’ den weg wijst tot zelfonderzoek en tot zijn ‘Giornale della Vita’. PAOLO MANTEGAZZA.
Den 16 Nov. 1848 gaat Mantegazza zich definitief aan de studie der medicijnen wijden en van 22 Nov. af, - dag van zijn intrede in de Universiteit van Pisa, tot 3 Febr. 1854 - dag van zijn promotie - vertegenwoordigen deze jaren voor hem slechts één ernstig streven. Dank zij zijn uitstekende wetenschappelijke voorbereiding, kon hij zich dadelijk bij den 2den Cursus doen inschrijven. Van zijn leven van ‘studeerend’ student vinden wij later de vruchten in zijn veelvuldige werken verspreid. In Augustus 1852 leest hij zijn eerste wetenschappelijke verhandeling in het ‘Istituto Lombardo’ over de ‘Infusori’ en ‘la generazione spontanea’ (de Infusiediertjes en ‘de spontane voortbrenging’) die hem de eerste emotie geeft van ‘zijn werk gedrukt te zien’. Den 22 Nov. van hetzelfde jaar ontstaat het plan tot zijn ‘Fisiologia del piacere’, dat zich later paart aan het voornemen van een transatlantische reis. En de ‘Fisiologia del piacere’ als eenvoudige dissertatie voor zijn promotie bestemd, zou het programma worden voor heel zijn wetenschappelijk leven en streven en de reis aan de andere zijde van den Oceaan ondernomen, zou den jongeling met zijn delicate gezondheid, gekweld door twijfel en wantrouwen in zich zelf, aan zijn vaderland teruggeven als een krachtig man met krachtig sentiment en nog krachtiger daad, bestemd om een breed spoor in het leven en de geschiedenis van zijn tijd en zijn land achter te laten.
In de 4 jaren die Paolo Mantegazza al rondzwervend in de ‘Nieuwe Wereld’ heeft doorgebracht is hij in Brazilië, in Paraguay en met voorliefde in Argentinië geweest. Deze jaren zijn voor hem in alle opzichten een leerschool geweest, waaruit hij met gesterkte zenuwen, een krachtigen wil en een wereld van ervaringen is te voorschijn gekomen. Zijn geniale, onderzoekende geest bevindt zich hier op ‘eigen terrein’. Het natuurschoon der tropen bedwelmt hem bij die vroolijke luchthartige, kinderlijke wereld; de studie derGa naar voetnoot1) ‘Gauchos’, der Indiërs doet meer en meer zijn liefde ontbranden voor de studie van den mensch, van den mensch bestudeerd in zijn oorsprong te midden van primitieve en wilde volksstammen terwijl zijn ervaringen omtrent de werking van deGa naar voetnoot2) ‘Coca’, deGa naar voetnoot3) ‘Mate’ deGa naar voetnoot4) ‘Guaranà’ hem den weg banen tot de Analyze der ‘Feste de Ebbrezze Umane’ (‘Fêtes et ivresses humaines’) de geliefkoosde droom zijner studiejaren. Eenige maanden na zijn vertrek uit Europa ontvangen zijne vrienden zijne berichten uit Buenos-Ayres waar hij als medicus optreedt, de leiding van een ‘Maison de Santé’ heeft en de wereld van Buenos-Ayres frequenteert waar hij vele relaties aanknoopt. Maar Buenos-Ayres zou slechts een korte ‘étape’ en een der minst gewichtige van zijn Amerikaansch leven vertegenwoordigen. Buenos-Ayres, de stad ‘van de blauwe luchten, de mooie vrouwen, van den modder en deGa naar voetnoot5) Saladeros’ heeft voor hem met de andere Zuid- | |
[pagina 131]
| |
Amerikaansche steden van de kust steeds het gebrek gehad van een al te Europeesche physiognomie, voor hem die juist Europa was ontvlucht gedreven door het verlangen naar een ‘terra vergine’ van onze verfijnde beschaving. De ‘Flora Argentinia’ richt haren koers naar de provincie Entre-Rios die Mantegazza met Salta, waarheen hij later zijn schreden wendde, langer dan alle provincies van het Argentijnsche gebied heeft geherbergd. Hier vindt de anthropoloog een rijk arbeidsveld, hier nadert hij den Argentiniër van de Pampa - den ‘Gaucho’ - dien, afstammeling eveneens van dezelfde Europeesche voorouders, drie eeuwen van een zwervend en onafhankelijk bestaan tot een wezen hebben gemaakt dat door een afgrond is gescheiden van den Argentiniër der kust die nooit heeft opgehouden den invloed te gevoelen der handelsbetrekkingen met de verafgelegen volkeren. En wanneer men nagaat welke moeilijkheden de Italiaansche geleerde heeft moeten verduren om den ‘Gaucho’ te kunnen naderen, te kunnen bestudeeren, wanneer men bedenkt welke physieke en moreele bezwaren hij heeft moeten overwinnen, dan kunnen wij ons een denkbeeld vormen van de innige liefde, van de heilige geestdrift die hem voor zijn studies heeft bezield. Hier kunnen ze zich ontwikkelen al zijn verschillende bekwaamheden van praktisch geneesheer, van positief filosoof, van vorschend psycholoog, van reiziger bezield van liefde voor het schoone, het onbekende; bekwaamheden, die, zooals men heeft beweerd, zich alle vereenigen, zich oplossen in de verheven en alomvattende van Anthropoloog. En eens ‘op weg’ gaat hij in 1855 met dezelfde geestdrift van een dichter met dezelfde strengheid van wetenschappelijk onderzoeker - na de Gauchos - de ‘Payaguas’ van Paraguay, de ‘Indianen’ van de grens van ‘El Gran Chaco’ en in 1856 de ‘Araucanen’ bestudeeren. En op zijn terugreis naar Europa onderzoekt hij de overblijfselen der ‘Gauchos’ op de Canarische eilanden om, later, in 1879 nog eens den pelgrimsstaf op te nemen, om de Lappen en in 1882 de ‘Todas’ in Indië te bestudeeren, steeds voortgedreven door denzelfden hartstocht om den mensch te onderzoeken in zijn laagste en primitiefste vormen, om daarna gemakkelijker tot de hooge en meer gecompliceerde rassen te kunnen komen. Na zijn terugkeer in het vaderland opent hij in 1859 een Cursus voor Hygiëne met een voordracht over ‘de Wetenschap en de Kunst der Gezondheid’ in afwachting van een leerstoel, zijn geliefkoosden droom. ‘O, als bij ons de wetenschappelijke loopbaan niet zoo droog was, zou ik meer lust hebben in de carrière van een geleerde dan van een medicus, maar in Lombardije hebben wij slechts twee Universiteiten en om daarin ook slechts als assistent te kunnen fungeeren wat al strijkages, wat een geheimzinnigheid, welk een berg van moeilijkheden zijn daar voor te overwinnen! Maar om er Professor te worden, daaraan valt zelfs niet te denken, men zou even gemakkelijk Paus kunnen worden!’ Zoo klinkt de noodkreet van Mantegazza, maar het ‘Pausdom’ zou hem inderdaad in 1860 te beurt vallen op voorstel van Giulio Carcano voor het Onderwijs der Anatomie in de ‘Accademia di Belle Arti’ te Milaan en daarna met het Professoraat in de Pathologie aan de Universiteit te Pavia, waar hij gedurende negen jaren is werkzaam geweest, terwijl talrijke wetenschappelijke opstellen van zijn hand in dien tijd het licht zagen en zijn ‘Quadri della Natura Umana’ ontstaan, die in 1871 gepubliceerd werden. In dien tijd sticht hij ook het eerste ‘Laboratorio di patologia sperimentale’. Ook de ‘Elementi d'igiene’ verschijnen, die na een oplaag van 2000 Exempl. 4 maanden later herdrukt worden. Dit feit doet Mantegazza besluiten de Hygiëne tot een populaire wetenschap te maken en de eerste ‘Almanak’ verschijnt. Deze ‘Almanacco’ waarvan Mantegazza in '93 reeds de 28ste serie schreef en die nog steeds jaarlijks, alhoewel in veel beknopter omvang, verschijnt is de eenige van al de grootsche en edelmoedige pogingen, door Mantegazza aangewend, om het volk op te voeden die - door al de wisselvalligheden van het lot heen - heeft kunnen blijven bestaan. Zelfs de ‘Piccola biblioteca del popolo italiano’ - die per band slechts 50 Centimes kostte en een nationale bibliotheek moest vormen waaraan ‘de millioenen van Italianen konden deel nemen die slechts de lagere school mochten bezoeken, om één uur per dag en één dag in de week te kunnen wijden aan goede, gezonde lectuur’ - zelfs deze créatie van Paolo Mantegazza is na een uitgave van circa 40 deeltjes verdwenen. Van zijn werkzaamheden op het gebied der politiek waar hij zich nooit ‘thuis’ heeft gevoeld, zijn de twee redevoeringen ten gunste van de opheffing der religieuse vereenigingen en tegen de onbeperkte uitbreiding der rijstvelden; zijn reis in Sardinië als lid der Commissie van Onderzoek in 1869 en zijn missie naar Berlijn in 1884 in gezelschap van baron Cristoforo Negri als afgevaardigde bij de Congo-Conferentie de meest gewichtige feiten. ‘Niet geboren om te veinzen, gevoelde ik mij in de politiek steeds als een visch op het droge of als een zwaluw in het water’ - schreef hij aan het slot zijner politieke loopbaan in den ‘Secolo | |
[pagina 132]
| |
tartufo’. Zooals men weet is Paolo Mantegazza heden ‘Senatore del Regno’. In 1870 komt Mantegazza te Florence als Professor in Anthropologie aan de Universiteit aldaar, voorafgegaan door de sympathie voor den Hygiënist en den schrijver van ‘Un giorno a Madeira’ het werk dat den meest overtuigenden, den meest hartstochtelijken commentaar van zijn streven als hygiënist oplevert. Het Museum van ‘Anthropologie’ en ‘Ethnologie’ ontstaat. In December van hetzelfde jaar telt de Catalogus reeds 500 voorwerpen. Deze grootsche stichting waaraan later, in 1889, het ‘Psychologisch Museum’, dat een hoogst interessante en hoogst merkwaardige collectie ter illustreering der menschelijke gevoelens en hartstochten bevat, wordt toegevoegd, is de schoonste en rijpste vrucht van Mantegazza's reuzenarbeid op het gebied der Anthropologie. Een uur in de ruime zalen dezer heerlijke stichting doorgebracht aan de zijde van den vriendelijken en welwillenden geleerde, die op zijn levendige en geestige manier de verschillende voorwerpen verklaart, daaraan verbindend allerlei herinneringen uit de glorieuse jaren van zijn avontuurlijke jeugd, in de schoonste streken der aarde, geeft ons een denkbeeld van zijn hartstochtelijke liefde voor, van zijn diepte en veelzijdigheid van alles wat de studie van den mensch in heel zijn verscheidenheid, vertegenwoordigt. Van zijn talrijke werken, die ook in Holland voor een groot deel niet onbekend zijn daar verscheidene in Holl. vertaling zijn verschenen, noemen wij slechts de volgende:Ga naar voetnoot1) ‘Onze zenuwachtige Eeuw’, ‘De Physiologie van het genot’ - ‘Van de liefde’ - ‘Van de smart’ - ‘Van den haat’, ‘de Hygiëne’, Een dag in Madera’ (tragedie van liefde), ‘De liefde der menschen’, ‘Menschelijke Extase’, ‘Een reis in Lapland’ etc. etc. *** ‘Van hooge gestalte. rechtop, altijd slank, altijd nerveus, hebben zijne 50 jarenGa naar voetnoot2) niets ontnomen aan de elegantie zijner bewegingen. Zijn hoofd gelijkt op een portret van Van Dijk. Lange, golvende haren niet meer gitzwart maar met een grijze tint overtrokken. Wenkbrauwen nog gitzwart, die gelijk twee adelaarsvleugels nu eens uit elkaar, dan weer saamgetrokken, licht en schaduw werpen op de pupillen, bekend door hun glans en hun uitdrukking. Fijn en edel de overige lijnen van het gelaat, bruine, gladde huid, de snor en de lange puntbaart nog bijna zwart. Zoo ziet men hem 's Woensdags in de “Aula Magna” van de Universiteit te Florence en hoort men hem voordragen met zijn diepe en klare stem die heel de gamma van klanken van de zachtste tot de meest krachtige bevat. Zoo ziet men hem in zijn Museum van Anthropologie te midden van menschelijke geraamten, voorhistorische wapens, gipsvormen etc. etc., bezig met aanteekeningen of Monographiën te schrijven, of met correspondentie in verschillende talen die hij uitstekend beheerscht, want hij is de meest bekende, de meest gewaardeerde van onze geleerden in het buitenland waar men het zich tot een eer rekent hem als eere-lid bij de verschillende academies te mogen inschrijven. Zoo ziet men hem wandelen tusschen zijne beide jongste zonen door de straten van Florence waar de winkelier, de koetsier hein als “den professor” begroeten, in de koffiehuizen en in de restaurants waar de een of ander jonge enthousiast na hem lang te hebben gefixeerd, hem nadert en zich aan hem voorstelt. Hij, altijd hartelijk, drukt de hand van den onbekende en, wanneer deze hem over studie spreekt, zich beklaagt over de schaarschheid van onderwerpen, dan barst hij los, de vruchtbare denker, duizende van nieuwe ideën ontplooiend, waarvan elk weer op hare beurt duizende andere inhoudt en als een stortvloed komt zij neer heel die gedachten-weelde op den onbekende, die na zich eerst te hebben beklaagd over de armoede der materie, door den overvloed als overweldigd, ten slotte uitroept: genoeg! genoeg! En zóó gelijk een krachtige plant het zaad verspreidt zonder te weten waar het neervalt, verspreidt Mantegazza, edelmoedig omdat hij millionair is, zijne schatten waarvan anderen voordeel trekken. Zoo ziet men hem ook somwijl in den Senaat waar zijn jeugdig woord zijn eerwaardige collegas opwekt en verkwikt. Zijn conversatie is betooverend; grondig kenner van de natuur kruidt hij zijn gesprekken evenals zijn boeken met vergelijkingen ontnomen aan al hare rijken. En terwijl hij glimlachend met allen redeneert, ook met de jongeren, en bij voorkeur met de jongeren, wordt zijn geest misschien bewogen door een humanitair probleem, door een hervormende gedachte, of, misschien neerdalend in de intimiteit van zijn geweten, onderzoekt hij er de schuilhoeken van om, gelijk een asceet te streven naar hooger volmaking; misschien ordent hij de hoofdstukken van zijn toekomstig werk, want als hij een boek schrijft is het reeds geheel en al gereed in zijn gedachten en er rest hem nog slechts de materieële arbeid van de pen over het papier te laten gaan en zoo schrijft hij zonder | |
[pagina 133]
| |
een woord door te halen en herleest hij den tekst eerst bij de correctie der drukproeven’. -
Ik ontleende deze laatste byzonderheden aan een onuitgegeven biographie van een landgenoote van den genialen geleerde, hartstochtelijke bewonderaarster van zijn veelzijdigheid, zijn beminnelijkheid en zijn populariteit. Florence 4 Juni 1903. ESTELLA LOPES SUASSO. |
|