Den Gulden Winckel. Jaargang 2
(1903)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAmerikaansche humorJohn K. Bangs. A house boat on the Styx. London and New-York. Harper and Broth. 1902. (11de edit.)EEN ‘house boat’ is in ons Nederland niet zulk een populair voorwerp als in Engeland en Amerika. De bezoekers der Henley Regatta zullen het moderne comfort van deze up to date arken reeds weten te waardeeren, voor andere, minder tot roeisport geneigde naturen, zou dit verschijnsel van sympathie dadelijk intreden na een lunch in de eetzaal van zulk een watervilla, waar de Engelsche upper ten gedurende de Races zich een vriendelijk thuis scheppen. John Bangs, een New-Yorker stads-flauwiteit van een vent, heeft in zijn bovengenoemd boekje zulk een luxe-schip van stapel laten loopen op de donkere wateren van den Styx, de rivier der klassieke onderwereld, waar de veerman Charon zich gedurende millioenen jaren verheugde in het onbetwistte monopolie van de groote en kleine vaart. En daar, op zekeren dag, terwijl de beroemde schipper zijn hulk naar den wereldoever roeit, om een nieuwe lading schimmen in ontvangst te nemen, wordt hij aan een bocht van de rivier opeens getroffen door de onaangename gewaarwording, dat hij een concurrent gekregen heeft, want vóór hem ligt de prachtige house-boat, die door eenige geniale en vindingrijke bewoners van Hades, tot tijdpasseering gedurende de onmatig lange onderwereld-dagen en avonden, is getimmerd. De oude heer, die ‘tot groote tevredenheid zelfs van de allervoornaamste families van Hades gedurende zooveel duizenden jaren de alleenverhuurder was van pleizierbootjes, en de organisator van picnics op Charons Glen-Island’, begint natuurlijk duchtig te brommen over dezen inbreuk op zijn door alle duivels bezegelde rechten en stevent met opgestreken zeil naar de onderkruipers, om ze daar eens ferm den mantel uit te vegen. De beste voornemens loopen soms echter blind op onverwachte omstandigheden. In plaats van nijdige tegenstanders vindt de voortreffelijke veerpont-chef er zijn beste vrienden en klanten, die hem met vleiende onderscheiding behandelen. Het bestuur van de club bestaat uit de heeren Sir Walter Raleigh, Cassius, Demosthenes, Blackstone, Dr. Johnson en Confucius. Zelfs de ongenaakbaar-voorname Engelsche zeekoning steekt hem drie vingers toe en deze buitengewone gunst treft hem te meer, omdat hij sedert lang met Raleigh op gespannen voet leefde. Toen hij namelijk zijne Lordschap met koningin Elisabeth in één schuitje over den Styx bracht, had hij het ongeluk het tweetal over boord te laten vallen... Koningin Elisabeth zwom het eerst naar den kant, ontdeed zich daar van de kolossale pijpkraag, die zij om den hals droeg, en wierp deze Sir Walter, die nog steeds onbeholpen lag te spartelen, toe als reddingsgordel, waarna het den hoveling gelukte naar land te tobben... Raleigh heeft het den veerman nooit kunnen vergeven, dat hij getuige is geweest van dit voorval, en als deze, die door de voorkomendheid van den ongenaakbare nerveus vriendelijk wordt, zich over de oude historie begint te verontschuldigen met typische burgermans-onhandigheid, neemt de baron hem apart: ‘Sh!’ he said, sotto voce. ‘Don't say anything about that, my man!’.. Spoedig verneemt Charon nu, dat hij niets te vreezen heeft van de concurrentie der heeren... Integendeel, ze wenschen hem te benoemen tot ‘Janitor’ (huismeester) van de club, waartoe hij | |
[pagina 58]
| |
volgens het oordeel der vergadering de aangewezen persoon is om zijn connectiën met de sleepbootdienst van Hades, welks hulp de ‘house-boat’ bij zijn vaart op de rivier niet ontberen kan. Van deze zeer onpolitieke verklaring der ‘Associated Shades’ maakt de schipper, die nu plotseling gewaar wordt, dat men hem erg noodig heeft, gebruik, om van hun nood zijn deugd te maken, hij stelt eischen: ‘Heel goed, heeren!’ zei Charon, ‘ik wil de betrekking aannemen, maar op een salaris van 200 oboli (Grieksche munt) in de maand, en elke week 's Zaterdags vrij!’ Er wordt even vergaderd, dan knikken alle koppen ja, en de Associated Shades, ‘the swellest organisation in Hades’ is kant en klaar, om voor de voorname bewoners van de onderwereld de hel tot een paradijs te maken. CHARON ontdekt de house-boat
Mark Twain maakt in zijn uiterlijk eer den indruk van een somber denker dan van een der grappigste vertellers van de wereld. Ik zou me den man ook niet anders voor kunnen stellen. De dolste dwaasheden glippen als bij toeval over zijn onderlip, zonder dat zich een spier van zijn gelaat vertrekt, en terwijl de hoorders met de koppen tegen elkander aanbonsen en dubbel slaan van 't lachen, zit hij te kijken met een gezicht, of hij er in 't geheel geen hoogte van kan krijgen, waarom ze zoo'n schik hebben... of hij uitgelachen wordt en daar verontwaardigd over is. Deze goede eigenschap bezit ook de schrijver van de ‘House boat’ in hooge mate. Ik zou me kunnen voorstellen, dat hij een onnoozele de dolste nonsens voorpraatte, en onmogelijkheid op onmogelijkheid stapelde een half uur lang, zonder dat het slachtoffer er iets van had bemerkt. Goethe heeft een dergelijke eigenschap aan den duivel toegekend: men herinnere zich slechts het gepraat van Mephisto, die als Faustus vermomd den reizenden scholast te woord staat... Toch is de spotternij van Bangs allerminst satanisch, hij blijft binnen de perken van elke behoorlijkheid en ofschoon zijn boekje kenmerkend satyrisch is hebben de prikken en porren, die hij ronddeelt, niets vinnigs of bitters, maar geven den indruk van de leuke, met een vroolijk gelaat toegediende, plagerijen van een ondeugenden schooljongen. Het is een spiegelgevecht met woorden, waarom waarschijnlijk nooit iemand boos geworden is. Niettemin behandelt hij de brandende vragen van den dag op wetenschappelijk, litterair- en kunstgebied met tamelijk groote vrijmoedigheid... Zie hier een staaltje... Op zekeren mooien onderwereld-avond zitten Dr. Livingstone, Charles Darwin, Baron von Münchhausen, Thackeray en Dr. Johnson in een der vertrekken van ‘the clubhouse’ en babbelen onder 't genot van ‘den geest van een fijne sigaar’ (alles is immaterieel in Hades) over het boek van zekeren Amerikaanschen professor, die een uitgebreide verhandeling geschreven heeft over de ‘taal der apen’. (The speech of Monkey's).Ga naar voetnoot* Darwin, tot wiens speciaal gebied dit onderwerp behoort, leidt de discussie in. Hij zit met een op asbest gedrukt exemplaar van de London-Times voor zich en roept verheugd uit: ‘Ik zie daar juist, dat een Amerikaansch Professor ontdekt heeft, dat de apen praten. Ik houd dat voor een zeer belangrijk feit’. ‘Zeker!...’ zegt Dr. Livingstone, ‘dat is niets nieuws. Ik heb er in de andere wereld nooit over willen spreken, maar jaren geleden reeds heb ik in de binnenlanden van Afrika ontdekt, dat apen even goed in staat zijn om een geregeld gesprek te voeren als het meerendeel van de menschen... “En ik ook”, begint baron Münchhausen, “heb herhaaldelijk met apen geconverseerd”. Ik heb me hun taal eigen gemaakt, gedurende mijn kort verblijf te... och.... hoe heet dat ding ook weer?... te.... Nu wat kan 't schelen!.. In 't onthouden van plaatsnamen ben ik nooit een held geweest... Maar 't cardinale punt is dan toch eigenlijk ook, dat ik gedurende zekeren tijd van mijn leven de apentaal volkomen machtig was. Ik had het zelfs zoo ver gebracht, dat ik een | |
[pagina 59]
| |
sonnet schreef in 't Aapsch, dat voor de oningewijden net zoo goed verstaanbaar was als negen tienden van de sonnetten, die tegenwoordig in het Engelsch en Amerikaansch geschreven worden!’ Dr. Darwin, wiens ernstig wijsgeerig hoofd zóó verdiept is in overpeinzingen betreffende dit nieuwe, krachtige bewijs voor zijn afstamming-theorie, dat Münchhausens snakerij hem in een halven soes is voorbij gegaan, neemt den baron au sérieux en doet belangstellende vragen, om meer van de zaak te weten. ‘En... heb je ook het echte Aapsche accent te pakken kunnen krijgen?’ informeert hij. ‘Ja wel, zoo tamelijk!’ zegt de guit, ‘maar bij sommige dingen wou het mij toch niet gelukken!’ ‘Wanneer je bijvoorbeeld, in aanmerking neemt, dat het onder beschaafde apen een vaste gewoonte is geworden om te converseeren, terwijl ze met hun staarten aan een boomtak hangen te zwaaien, waardoor een eigenaardige, zwiepende stembuiging verkregen wordt, zult U zich kunnen voorstellen, dat ik, wien de natuur het daartoe noodige werktuig onthouden heeft, dit bizondere accent niet machtig kon worden’. Livingstone kan niet nalaten op te merken, dat 't dan toch voor iemand, van Münchhausen's capaciteiten een kleinigheid geweest was, om zich een staart aan te schaffen... En de baron antwoordt, dat hij 't niet de moeite waard had gevonden ‘to make a monkey of himself’ voor het aanleeren van een taal... Het argument sluit als een bus:.. volgt een discussie over de mogelijkheid, dat Adam en Eva staarten zouden hebben gehad. In 't drukste van 't discours komt een der praters op de vernuftige gedachte, dat 't toch verreweg 't eenvoudigste zou zijn, Adam, die zelf lid van de club is, over het geschilpunt te raadplegen... ‘Hè ja, dat was goed!.. Dat ze daar ook niet eerder aan hadden gedacht!’ .. Een groom word uitgestuurd om den eersten mensch te roepen: hij komt terug met de boodschap: ‘Complement van den huismeester Charon, en dat Adam niet in de club is en er ook vooreerst wel niet zal komen, want hij heeft in meer dan drie maanden zijn rekening bij 't buffet niet betaald, en is dus voorloopig geëxcommuniceerd.’...
Men ziet het, deze satire is allerminst kwaadaardig, en Darwin zou er zelf goedlachs over hebben kunnen babbelen, zonder gevaar, dat men hem verdenken zou van gebrek aan eigenwaarde. Bangs is kortweg een spotter, die in overmaat van levenslust, behoefte heeft met alles den draak te steken. In zijn brooddronkenheid heeft hij tijd en ruimte en al die grootmachten der wereldorde, de deur van zijn conscientie voor den neus toegeklapt. De gewoonste dingen worden oerkomisch door de archäistische verhoudingen, waarin hij ze te pas brengt. Nero billard te laten spelen met den Engelschen essayist Dr. Johnson, hem te laten kijven met Shakespeare over 't auteurschap van Othello (Nero kent het aan Bacon toe) is voor Bangs een kleinigheid... De Romeinsche keizer gooit een billard queue naar de schim van den Engelschen dramaturg, die bij hem doordringt op de plaats waar weleer 's mans hart klopte, waarbij Johnson aanmerkt: ‘Goed geschoten, keizer!.. ‘Als je levend was geweest William, zou je nu dood zijn!’ William had echter Nero's toorn tamelijk wel verdiend door te zeggen, ‘dat 't waarschijnlijk een van Nero's dichterlijke buiën was geweest, die de natuur onpasselijk maakte en de verwoesting van Pompei ten gevolge had’... WELLINGTON laat BONAPARTE vallen door zijn stoel weg te trekken
Samuel Johnson wordt bizonder in 't ooitje genomen en verschijnt altijd in gezelschap van zijn levensbeschrijver Boswell, die elk zijner woorden aanteekent en van wien Hendrik VIII zegt: ‘He was a valuable man to you, Doctor! He had a great eye for your greatness!’ Johnson hoort zichzelf buitengewoon graag praten, en als men ‘a story-tellers evening’ organiseert is men in groote vrees, dat de essayist een eeuwigheidsdag zal noodig hebben vóór hij uitgepraat is.. Men benoemt hem daarom tot president van de regelingscommissie en verbeeldt zich, dat hij nu onschadelijk zal zijn. Evenals Columbus echter heeft Dr. Johnson weleer een ontdekking gedaan, | |
[pagina 60]
| |
hij ontdekte Oliver Goldsmith... dat was de daad van zijn leven! .. en sommigen beweren, (natuurlijk niet zijn vrienden), dat hij zonder deze vondst en zonder zijn biograaf Boswell nimmer het rijk der onsterfelijkheid zou zijn binnengestapt.. En... zooals de onvoorzichtige schimmen hadden kunnen verwachten, treedt Goldsmith als spreker op en kondigt aan, dat hij zal voorlezen de eerste vijf hoofdstukken van de ‘Vicar of Wakefield’... er gaat een rilling door de vergadering... Napoleon en Wellington echter smeden een samenzwering... Als Goldsmith goed en wel aan 't opdreunen is van zijn door iedereen gekend verhaal (de man heeft in 't minst geen voordracht) laat de ijzeren Hertog zijn geduchten tegenstander van weleer vallen, door den stoel, waarop hij zit onder hem uit te trekken. Drukte, standjes, vechtpartij... de uitsmijters worden geroepen en pakken in de verwarring Goldsmith in z'n kraag, in plaats van de beide kampende veldheeren. Goldsmith, die terug gehaald wordt, heeft buiten zijn boek verloren... Vicar of Wakefield af! In zijn plaats bestijgt Münchhausen het podium en wil een avontuur gaan vertellen, dat hij gehad heeft met den walvisch van Jonas... De profeet evenwel, die tot 't gezelschap behoort, protesteert, roept de hulp der justitie in, want zijn walvisch is ‘a copyrighted whale’ en klagelijk voegt hij er aan toe: ‘That whale is mij stock in trade - He is mij all’...
Zie hier het een en ander van de geniale dwaasheid, die het boekje regel aan regel bevat. Bangs is geestelijk geparenteerd aan ‘De schoolmeester’ en hij heeft met dezen ook in 't bizonder de eigenschap gemeen, dat hij zijn dwaasheden met de uiterste zorg, met de nauwgezetheid van een ernstig werker als een legkaart heeft in elkander gepast. Er is zulk een overlading, dat een herhaalde lezing telkens nog weer verrassingen brengt. Of is het niet heerlijk, dat bij Washingtons feestmaaltijd, de eerste toast op den gastheer wordt uitgebracht door Confucius, den profeet van die zelfde Chineezen, die door de Amerikanen reeds sedert een halve eeuw naar de maan gewenscht worden, en welke ze wel graag bij scheepsladingen retour naar 't Hemelsche Rijk of desnoods naar 't hemelrijk zouden sturen. En hij richt tot zijn vriend George de buitengewoon toepasselijke woorden: ‘Moge U leven wemelen van verjaardagen, en moge 't onze evengoed voorzien zijn van feesten als dit, op uw kosten!’ In Amerika zal dit mopje zeker met smaak genoten zijn!...
Wellicht zal een of ander geleerd en somber kritikus het een bezwaar vinden, dat, gelijk ik reeds zeide, er weinig ‘richting’ is in deze houseboot. Andere satyrische schrijvers hebben zeker met meer hartstocht, meer gloed gegispt en hun spot grondde zich op grooter vastheid van beginselen. Men neme echter in aanmerking, dat Amerika een land is waar 't velen goed gaat... En uiterlijke welvaart is voor prikkelbare humeuren een tamelijk wel verzachtende pleister... In de Vereenigde Staten, de aan jeugdkracht rijkste natie van de wereld, zijn menschenhaat en berouw schaars geziene gasten aan den disch des levens. Het milieu waarin het geschreven werd verklaart dus waarom dit boek van satyre tam, maar van dwaasheid kostelijk is. De schrijver zal het verwijt van ondegelijkheid dan ook kunnen beantwoorden met een variant op eenige regels van Albert Verwey: Kritikus:
M'n vriend, uw boekje is niet goed.
Schrijver:
Dat kan me weinig schelen.
Ik maakte 't niet om goed te doen, Ik maakte 't om wat te spelen!..
En hij zal er bij kunnen voegen, dat in 't melancholische schemerduister van onze moderne literatuur een dergelijk grotesk vuurwerkje welkom zijn mag als een aangename afwisseling. Ik heb er althans, gelijk ik hier met erkentelijkheid kom getuigen, een paar vroolijke avonden aan te danken.
J.D.C. van DOKKUM. |
|