Den Gulden Winckel. Jaargang 2
(1903)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVlindersSchaepmanOs magna sonaturum. IN hem hebben de Nederlandsche letterbeoefenaars van de generatiën van '60 en '70 een vurig, loyaal makker verloren, die in zijn schrijversleven - buiten den strijd tegen de beschimpers zijner Kerk - zich een vriend van goede vormen, oprechte gevoelens en onpartijdige waardeering toonde en door die, in de Fraaie Letteren van vóór '80 geëischte beschavingsnormen, zich duurzame aanspraken op hunne erkentelijke heugnis heeft verworven; een talentrijk dichter, een keurig essayist, een geweldig redenaar, in den zwaai van zijn woord een anderen Mozesstaf bezittend, die uit de rotsen van een auditorium een bron van geestdriftigheid deed opspatten.
Dr. H.J.A.M. SCHAEPMAN
* * *
Hij, méér dan eenig ander schrijver uit zijn tijdperk, was een tegenstrijdig wezen. Méér dan eenig ander penvoerder, gaf hij tegenstelling op tegenstelling, weerspraak op weerspraak, verschil op verschil, botsing op botsing. | |
[pagina 23]
| |
Overeenkomstig zijn weelderige natuur, zijn fel temperament, zijn breeden gevoelskring, zijn gloênde verbeelding moest hij - ter ontlading van zijn in eng kerkverband saamgepreste hartstocht, - in het profane leven opbruischen; moest hij ontploffen met stem en gebaar, in woord en blik, door ontzaglijke houding en vervaarlijk beweeg in 's Lands raadkamer, in gehoorzaal, op katheders, in der arena polemiek. Wist een ander van ophouden, hij niet; zijn arsenaal was gevuld met veelsoortige wapenen, uit de smidsen van heiligen, martelaren en kerkvaders, opperpriesters, priesters, philosophen, vrijmetselaars, dichters, professoren, kunst- en staatsmannen; zijn kruithuis borst open door den last van scherpe patronen en droog pulver. Geducht en rusteloos kampioen heeft hij slechts één vijand voor oogen: de belagers zijner Kerk. Hij bestookt ze in paleizen en tempels, in holen en gaten; op den academischen leerstoel als in de taveerne; in de kolommen van een dagblad, op de banken van een collegie; in het buiten- en in het binnenland. En wanneer hij ze heeft vervolgd en aan flarden gescheurd, wanneer hij ze heeft opgehetst met klaroenschal en gestriemd met zijn knoet, bespuwt hij hen als honden of verdoemt ze als booze geesten. Dat is nu eenmaal zóó zijn clericale aard, aanleg, karakter. Priester, apostel, heraut, dichter, redenaar, prelaat, protonotarius, vriend des Pausen, - in welk ambt of welke waardigheid hij zij, hij blijft naar de onontkoombare Oppermacht van zijne natuur die hij was: een Zoon der lauwe Westerstranden met de gloeihette van een Zuidelijk temperament. Onstuimig Kruisvaarder, neêrzwijmend voor één wereld, één macht, één gezag, één stelsel, één geloof, één beginsel, één richtsnoer, één hoop, één vertroosting, één eerbiedenis: de arduinenwereld van het onwrikbare Katholieke dogma.
* * *
Niet boven of naast die Katholieke gevoels- en denkwereld, slechts in hare nabijheid zien wij in het geestelijk samenstel dezer persoonlijkheid een andere sfeer rijzen: de kunstenaarssfeer met de schokken van bewondering die haar doortrillen. Die bévingen van het hoogste menschlijk voelen, die hartstochtsuitingen van de diepste onzelfzuchtigheid gelden bij hem allereerst - zooals zij allerlaatst golden, toen naar zijn begeerte het gewaad eener bedelorde zijn dood lichaam omsloot - de glorie der Kerk van Rome. Zijn dichtleven door zijn Kerkleer gewijd, is een aaneengeschakeld Hosannah en Gloria in excelsis van jonkheid tot ouderdom, waarin de heldendichten | |
[pagina 24]
| |
De Paus en Aya Sofia als forsche orgeltonen ruischen. Maar niet exclusief is zijn dichterlijke bewondering. Zij omvademt adelaarsvlucht, en zweeft door de luchten, waar geen stoornis is tusschen katholieke ethiek en universeel kunstschoon. Binnen de grenzen dier sfeer stond hij ook vrij en frank, als een kloek zoon des lands, met een verkwikkende mate van gulheid en goedrondheid in zijn waardeering; met een versterkend gemeenschapsgevoel, dat om der wille van de vaderlandsche kunst en de vaderlandsche letteren, het bedrijf van de aanhangers van XVIde en XVIIde eeuwsche Republiek en XIXde eeuwsch Koninkrijk, op staatkundig en godsdienstig gebied door de vingers zag en zelfs in de figuur van een Jan Pietersz. Coen het dwaalbegrip der Calvinistische regenten. Maar het onpartijdigst, het onafhankelijkst, het overtuigendst is hij tóch - niet wanneer hij alle Katholieke coryphaeën in de Vondel-vereering navolgt, doch wanneer hij de kleurwonderen van een Rembrandt en een Frans Hals, de taalwonderen van een Bilderdijk, een Da Costa, een Potgieter naschildert met breeden toets.
* * *
Er is door een onzer grootste stylisten naar Thorbeckiaansch model, door Mr. J.A. Levy in het weekblad De Amsterdammer, een buste gebeiteld van Monseigneur Schaepman. Het rozelicht op dat marmer is Schaepman's verscheiden in de Eeuwige Stad. Niemand ontzegt poëzy aan het groote feit. Een ultramontaan uit het bergenloos land, over de bergen ter rust gelegd in de bakermat van zijnen geest; een Katholiek dignitaris, een vereerder van het Rome der Pausen, een Nederlandsch dichter, in dát oord ontslapen, waar hij, naar zijn gevoels- en denkwereld, de zuiverste lucht bij leven en sterven moest inademen en zelfs de nachtegaal van Sint Franciscus voor hem het verrukkendst kon zingen. Dulce et decorum in patria mori.
PIET VLUCHTIG. | |
Dr. Karl Vorländer.ALS Band 105 en 106 is in de Philosophische Bibliothek (Leipzig, Verlag der Dürr'schen Buchhandlung. 1903) verschenen 'n Geschichte der Philosophie van de hand van Dr. Karl Vorländer. Band I bevat Philosophie des Altertums und des Mittelalters (292 blzn.), Band II Philosophie der Neuzeit (539 blzn). Met Natorp, Stammier, Staudinger, Stadler en Laszwitz hoort de schrijverGa naar voetnoot1) tot die denkers, die van Hermann Cohen de ‘methodische Grundrichtung’ hebben ontvangen, maar zich verder zelfstandig in verschillende richtingen hebben ontwikkeld. Hij is dus z.g. ‘Neukantianer’, en heeft zich als zodanig hoofdzakelik ermee bezig gehouden, om de krietiese metode (van Kant) aan te wenden op 't gebied van de praktiese fielozofie. In 't biezonder tracht hij aan te tonen, hoe juist deze metode geëigend is om voor de sosiale wetenschap dieper-fielozofiese grondslagen te leggen. Hierop hebben de twee volgende geschriften van zijn hand betrekking: Kant und der Sozialismus (1900) en Die Neukantische Bewegung im Sozialismus (1902). Over de metode van Kant's Etiek schreef hij Die Kantische Begründung des Moralprinzips. Solinger Programm 1889 en Der Formalismus der Kantischen Ethik in seiner Notwendigkeit und Fruchtbarkeit. Marburg. Diss. 1893. Over de verhouding van Schiller en Goethe tot de fielozofie i.a. en tot die van Kant i.b. schreef hij in Philos. Monatsh. XXX drie opstellen onder de tietel Ethischer Rigorismus und sittliche Schönheit. Eindelik bezorgde hij uitgaven van de Kritik der reinen Vernunft (1899)en van de Kritik der Urteilskraft (mit Einleitung und terminologischem Wörterbuch) (1902). 'k Wens hier Vorländer's Gesch. der Philosophie met enkele regels bij de lezers van Den Gulden Winckel in te leiden. Als lezers heeft de schrijver zich gedacht voornamelik studerenden en verder ontwikkelden, die zich willen wijden aan 'n ernstige studie van de fielozofie. Daarom heeft hij er naar gestreefd te schrijven in, zij 't ook niet gemakkelike, toch duidelike, voor ieder ontwikkelde verstaanbare taal. En hierin is hij, m.i. heel goed geslaagd. In 't algemeen zijn in dit werk duidelik en helder de hoofdzaken (en dikwels meer noch) van de fielozofiese stelsels uiteengezet. Hun onderlinge samenhang en verschilpunten komen goed tot hun recht. 't Werk legt getuigenis af, niet alleen van de grote kennis van de schrijver, maar ook van de grote ingenomenheid waarmee hij z'n vak beoefent. Men voelt dat 't geschreven is door 'n persoonlikheid. Wel heeft Vorländer, zoals hij in 't Vorwort zegt, zoveel mogelik naar objektievieteit gestreefd, vooral natuurlik met betrekking tot de feiten. Hij voegt er echter aan | |
[pagina 25]
| |
toe: ‘Allein eine volkommene Voraussetzungslosigkeit ist von dem Historiker, und erst recht von dem der Philosophie, nicht zu erreichen, auch nicht einmal zu wünschenGa naar voetnoot1); denn sie würde zu schwächlicher Farblosigkeit, gänzliche Enthaltung von eigenen (wenn auch nur immanenten) Urteil zur Urteilslosigkeit führen.’ In de Einleitung komt hij hierop noch's terug, als hij schrijft: ‘Eine gewisse Subjektivität ist hierbei unvermeidlich; ohne sie würde ein farb- und blutloses Machwerk entstehen. Insbesondere muss der Verfasser einer Philosophiegeschichte, gerade so wie der Autor einer Geschichte der Mathematik oder der Naturwissenschaften Mathematiker oder Naturforscher sein musz, selbst bis zu einem gewissen Grade Philosoph sein, d.i. zu philosophieren verstehen.’ En nu noch enkele biezonderheden over deze 6-jarige arbeid van de schrijver. In 't Vorwort wijst hij erop, dat 't is 'n werk van middelbare omvang, dat de hele geschiedenis van de fielozofie bevat, ook die van de middelewen, en ook die van de niewste tijd. 't Eerstgenoemde tijdperk wordt gewoonlik door nietkatolieke leraars overgeslagen, maar hier is er 'n korte behandeling aan gewijd (80 blzn.). En van 'n dieper-ingaande behandeling van de niewste tijd, van 1840-1900, hebben bijna alle fielozofiehistorici zich onthouden. In dit werk is echter getracht (in 120 blzn.) 'n karakteriezerende schets te geven van de fielozofiese stromingen, die in deze tijd min of meer sterk op de voorgrond zijn getreden. De schrijver ontveinst zich niet de moeilikheden die zich hierbij voordoen. ‘In der Tat liegt hier dem Historiker der Philosophie eine äuzserst schwierige Aufgabe ob. Nicht nur, dasz wir in der neuesten philosophischen Bewegung noch mitten innestehen und das Urteil daher notwendigerweise subjectiv ausfallen musz: noch mehr ist es die immer stänkere Komplikation der philosophischen Bestrebungen mit den aligemeinen (literarischen, sozialen, religiösen) Tendenzen der Zeit, sowie mit den Einzelwissenschaften, die auch die beste Darstellung notgedrungen als unvollkommen erscheinen läszt.’ In de uitvoerige inhoudsopgave voor de beide delen, krijgt men 'n overzicht over de stof, en hoe de schrijver die verdeeld heeft. Van veel belang zijn de aanwijzingen van tal van bronnen voor elk onderdeel van deze fielozofie-geschiedenis. Dikwels geeft de schrijver door 'n paar woorden 'n krietiese of karakteriezerende opmerking bij de een of andere bron. Bij 't begin van 'n ‘niewe periode’ wordt soms (waarom niet altijd?) in korte duidelike trekken 'n schets gegeven van de toestand op ekonomies, artistiek, wetenschappelik en religieus gebied. Achter elk deel vindt men twee alfabetiese registers: 't ene met de namen van fielozofen, 't andere met die van literatoren op fielozofies gebied, natuurlik met de aanwijzing van de bladzijden er achter. Achter 't twede deel staat ook noch 'n ‘Zeittafel zur Geschichte der neueren Philosophie.’
En nu heb 'k me'n vraag gesteld, 'n grote vraag, waarop dit werk over fielozofie me geen voldoend antwoord heeft gegeven. Als wij, leken, horen of lezen over fielozofie, dan zijn we onwillekeurig geneigd in onze gedachten opwaarts te zien, evenals we doen bij 't binnentreden van een of ander mooi gebouw, 'n kerk b.v.: we zien opwaarts naar die ruime gewelven, naar dat heerlik beeldhouwwerk, naar die sierlike lijnen, en we krijgen de indruk van iets verhevens, iets groots; wìj zijn zo klein, en daar boven, daar hoog boven ons zien we dat machtige en verheffende. Maar evenals die kerkgewelven rusten op pielaren, en die pielaren weer op fondamenten - zo moet | |
[pagina 26]
| |
't (ik voel dat ten minste zo) ook wezen met die hoge gewelven van de fielozofie. Ook die moeten gegrondvest zijn, daar heel beneden in de vlakke, maar stevige en vaste bodem. M'n grote vraag is: waarom dacht die man, die grote denker, die toen en toen leefde, zó; en die ander die na 'm kwam weer anders, helemaal anders soms; en die derde uit dat andere land al weer anders? 'n Enkele maal, als terloops, heeft de schrijver ons gewezen op die fondamenten; zo heel terloops soms, dat we voelen, dat daar ergens 'n fondament moet zijn, maar zonder 't noch duidelik te zien. 'k Wil 'n paar voorbeelden geven. Op blz. 59 van 't eerste deel lees 'k: ‘In diesem [n.l. des perikleischen Zeitalters] Athen, wo zugleich die Volksherrschaft sich immer breiter und mächtiger entwickelte, ward der Bildungsdrang auch bei der Masse ein immer stärkerer. Wer politisches and soziales Ansehen gewinnen wollte, bedurfte jetzt nicht mehr oder doch nicht mehr blosz adeliger Geburt, persönlicher Tapferkeit oder Lauterkeit des Charakters, sondern auch theoretischer Bildung und Redegewandtheit. Das Wort war es, das im Rat, in der Volksversammlung, an den Gerichtsstätten den Sieg erringen half. Diesem Drange kamen die Sophisten entgegen.’ Hier zie 'k iets, vel niet veel, maar toch iets van de fondamenten. Zo ook hier: Na er op gewezen te hebben, hoe de scholen van Plato, Aristoteles, van de Stoa en van Epikurus ieder voor zich meenden in 't bezit van de waarheid te zijn, heet 't verder (I, 163): ‘Ihnen und den früheren groszen Dogmatikern gegenüber muszte naturgemäsz, und noch vermehrt durch die Zerrüttung des politischen und sittlichen Lebens,Ga naar voetnoot1) der schon in der Sophistik so stark aufgetretene Zweifel an aller bisherigen Wahrheit, die Skepsis, verstärkt und aufs neue sich regen.’ 't Twede deel begint met de fielozofie ten tijde van de Renaissance. Waarom die in Italië voor 't eerst opbloeide, wordt duidelik als we lezen: ‘Hier war durch die Entwickelung des Handels und der politischen Verhältnisse, die Zerstückelung in zahlreiche sich fortwährend befehdende Staaten die politisch-soziale Ordnung des Mittelalters am frühesten aufgelöst worden,Ga naar voetnoot1) hier een freies Städteleben, daneben eine Reihe kleiner Fürstentümer entstanden, in denen kraftvolle Individuen sich zu Alleinherrschern emposchwangen.’ Heel duidelik zie 'k de fondamenten van de ‘natuurwetenschappelike metode.’ ‘Erst das siebzehnte, das sogenannte naturwissenschaftliche Jahrhundert legt in der mathematischen Naturwissenschaft (Mechanik) den Grund zu einer rein kausalen Erkenntnis der Natur.’ En 'n weinig verder: ‘Ihre Anfänge hängen mit der Renaissance zusammen, und auch ihre Wiege steht in Italien, dessen industrieller Norden ein Hebel der modernen Mechanik wurde.Ga naar voetnoot1) (II, 36.) Eindelik wijs 'k noch op de volgende plaats (II, 482): ‘..erst im 19 Jahrhundert, dem Zeitalter der Dampfmaschine und des Industrialismus,Ga naar voetnoot1) beginnt eine... Philosophie des Sozialismus.’ Op verscheidene andere plaatsen echter kwam 'k niet verder dan tot m'n vraag: waar liggen de fondamenten? 'k Wil er 'n paar noemen. In de eerste, de kosmologiese, periode van de griekse fielozofie ging men bijna uitsluitend uit van de beschouwing van de natuur. ‘Um die Mitte etwa des 5. Jahrhunderts erfolgt eine volkommene wendung des philosophischen Interesses, von der Natur zu dem Menschen.’ (I, 58). Wat was hiervan de oorzaak...? Met de vermindering van fielozofiese scheppingskracht bij de Grieken hing 'n ander verschijnsel samen. ‘Die wendung der Wissenschaft vom Allgemeinen zur Detailforschung, die zur Zeit der Sophistik schon begonnen hatte, tritt nun auf allen Gebieten ein. (I, 147.) Waardoor nam de wetenschap die wending...? Bij 't begin van de Scholastiek lees 'k (I, 234): ‘In einer Zeit, wo die wissenschaftliche Kultur sonst überall darniederlag, bildete die irische Geistlichkeit durch ihr wissenschaftliches Streben eine rühmliche Ausnahme.’. Wat was hiervan de oorzaak...? Noch meermalen heeft zich bij 't lezen van dit werk die vraag aan me opgedrongen, maar in dit artiekel wil'k 't hierbij laten. 'k Hoop dat men me goed zal begrijpen: 'k bedoel met die vraag geen verwijt aan de schrijver. 't Is heel goed mogelik, dat de bedoelde kwestie noch niet - mischien nooit - voor beantwoording, tenminste volledige beantwoording, vatbaar is. 'k Heb 'm alleen hier ter sprake gebracht naar aanleiding van de wijze waarop de fielozofie, ook door Vorländer noch, wordt beschouwd: n.l. als uit z'n aard voorgaand, de mensen dienend als gids en geleider.Ga naar voetnoot2) M.i. is deze beschouwing te eenzijdig niet alleen, maar de betekenis van de fielozofie, hoe belangrijk overigens ook, wordt daardoor ook overschat. Men verliest toch daarbij te veel uit 't oog, dat ook die fielozofiese stelsels ontworpen zijn, geschapen zo men wil, door men- | |
[pagina 27]
| |
sen die levende in 'n maatschappij, ook min of meer onder de invloed van de maatschappelike verhoudingen en de in hun tijd heersende denkbeelden stonden, en dat èn die verhoudingen èn die denkbeelden noodzakelik hebben moeten meewerken aan de tot-stand-koming van hun stelsel, m.a.w. hun denken voor 'n min of meer groot deel bepaalden. En 'k hoop dat er noch 's 'n studie of 'n werk zal geschreven worden over fielozofie, waarin voor zover dat mogelik is, enigsins zal worden aangetoond, waarom en waardoor de grote denkers van de mensheid hebben gedacht, zoals ze hebben gedacht. - Overigens kan 'k aan belangstellenden in de fielozofie 't werk van Vorländer ten zeerste aanbevelen.
den Haag. P.L. van ECK Jr. |
|