Weinigen hooren den zweepknal van het vernuft anders als rinkelbel van den nar; al te weinigen zien de flits van den spot flikkeren met lichtschijn van weemoed. De meesten staan gereed, blind voor het bevallige van woord en wending, het innig-beschaafde van verstand en gemoed, ook in deze brieven te turen, te turen naar doorn en netel, naar schimp en schamp. Nadruk wordt gelegd b.v. op oordeelvellingen over personen. Zoo wordt Potgieter's weinige sympathie met Allard Pierson, Opzoomer, Buys en andere onzer celebriteiten uitgemeten. Waarom? Zijn dit niet intieme brieven? Zijn het niet brieven van een aanzienlijk Amsterdamsch koopman aan een aanzienlijk letterkundig vriend, waarin even frank de karakterfeilen van dien vriend worden getoond als die van zijn pairs-tijdgenooten? Bovendien daarin ligt niet de quintessens van deze brieven, maar in de openbaring van het innigste wezen van een groot Nederlandsch schrijver aan zijn jongeren vriend, den vernuftigsten en bevalligsten criticus der Nederl. Letteren in het tweede deel der XIXe eeuw. Letterkundige waarde hebben zij niet meer dan elk stukje proza uit Potgieter's pen; maar hóóg te schatten zijn zij om de aesthetische en de paedagogische waardij; bijzonder zijn zij om het zielkundig kluwen dat in vele kruisdraden om hen is gewonden en waaruit nu eens een deftig Amsterdammer, een patricische Leliegrachter, een kieschkeurig poëet, dan weer een schrander historicus, een fijnvoelend essayist, steeds een goed vaderlander, een buitengewoon letterkenner, een zeldzaam vriend, een teerhartig broeder of een optimistisch vrijgezel zich ontwikkelt. Dat is de voorname bekoring die er van hun tekst uitgaat. Banale - inderdaad zéér alledaagsche - nieuwsgier moge reikhalzen naar hetgeen een man als Potgieter over de beroemdheden van den dag schreef,
de eigenlijke belangstelling komt eerst dán, wanneer men die oordeelen meer als een voorbijgaande bou tade beschouwt, als een pittiglitterair woord en men een artistiek waarnemer, een aesthetisch opmerker, een schrander litterator, een goed vriend ziet uitblinken ter plaatse, waar hij volstrekt niet uitblinken woû. Het belangrijke - ook van dit IIIde deel - is gelegen in wat onze Germaansche buren noemen het ‘cultur-historische element’. Potgieter's blik op menschen en dingen is scherp; zijn ontleding der roerselen tegelijk fijn, rustig en zeker. Telkens zijn wij geneigd te zeggen: ‘indien zóo, in een bepaald tijdperk van een bepaald volksleven, een koop-, staats- of letterman handelt, moet hij door een schrander, kieschkeurig, onafhankelijk karakter uit diezelfde période en van datzelfde volk aldus worden beoordeeld’.