| |
Keur
Levensgang
Levensgang, door Is. Querido. - Amsterdam, E.L.E. van Dantzig. 2 dln.
DIT is een boek, dat stof genoeg levert om er een breed uitgewerkte studie over te schrijven, al was het alleen over de technische zijde.
In deze kolommen voegt slechts een aanroeren van sommige hoofdzaken: het realisme, de tendens, de techniek en de romantiek van ‘Levensgang’. Over het eerste en het tweede tema preludeert de schrijver zelf in zijn voorwoord, daarbij uit nooddwang - om zich te verplaatsen in 't nauwe woordkringetje van niet-begrijpende, tegen sommige toestanden in ‘Levensgang’ 'n vies neusje trekkende tegenstanders - de woorden realisme, realistische beschrijving, en, het dwaast van de drie, realistische toestanden gebruikend. Uit nooddwang - want Querido zou ze op z'n eigen werk niet toegepast willen zien, hij, wien één is, wat de menschen afzonderlijk ‘realisme’ en ‘idealisme’ wenschen te noemen. Het is hier de plaats niet, nader over de malligheid van kunst-indeelingen naar verschillende isme-rubrieken te spreken (hoogstens getolereerd als gespreks-hulpmiddel, om niet in de war te raken) - wel mag hier gezegd worden, dat een ernstig lezer het ‘over realisme in dit werk’ uit Q.'s voorrede kan missen: het werk spreekt voor zichzelf. Aan z'n wreede plicht als kunstenaar zou Q. te kort gedaan hebben, door iets te verbloemen bij 't weergeven van de dierlijkheden, waartoe z'n personen de stof leverden; z'n eigenlijke doel: juist die dierlijkheden in 't licht te stellen, wijl ze een menschklasse, een algemeenen toestand tipeeren, wortelend in verrotting, schreiend om verreining - dat doel zou hij trouwens geheel voorbij gestreefd hebben. Wat anders is 't, een obsceniteit slechts vaag-kiesch aan te duiden, omdat men alleen 't vermelden ervan, of 't vermelden van de gevolgen, voor z'n kunstdoel noodig heeft, en niet het hoe of wat van de obsceniteit zelve. Wie met ernst en een reine ziel dit boek leest, zal het zich niet berouwen. Meer smart en medelijden zal hij voelen dan walging - en zeer zeker geen wrok tegen den schrijver die deze
gevoelens wekte. Over tendens. ‘Tendenzen acht ik in hun beelding rampzalig, in welke kunstuiting ook... Mijn doel was, geen aangekleede princiepen, maar leven te geven...’ En ziehier nu, in dit boek, de botsing tusschen kunstenaar en sociaaldemokraat wel op haar allerhevigst. Op een andere plaats sprak ik al 'n paar maal mijn afkeer van ‘-istische’ kunst uit, en hier wil ik alleen zeggen: ‘kunst, in dienst gesteld van welke bewijsvoering ook, wordt 'n onding’ - wil ik alleen zeggen, dat iemand die istische kunst levert, m.i. nooit leven, maar steeds aangekleede princiepen zal geven. De zeer zwakke kant van Q.'s boek ligt dan ook, voor mijn gevoel, bijv. in gedeelten als II, blz. 1-25, 106-113, 171-176, 182-186, 189-204, waar de sprekende personen niet anders zijn dan levenlooze kapstokken, waaraan de schrijver halfdoode teorieën heeft opgehangen - redeneeringen, die door haar verwardheid, oppervlakkigheid en onbelangrijkheid bovendien noch den lezer blijven boeien, noch hem ontvlamen
| |
| |
zullen voor het socialistisch ideaal. En die te lang en te talrijk zijn om de bewering te wettigen: ‘dat ze tot de gespreks- en gedachtengang-tipiek der personen behooren, dus tot de zuiver-artistieke zijde van het boek, niet tot de tendensieuse’. De lezer-niet-socialist blijft propaganda zien, althans meer geteoretiseer dan kunst; en als hij ten slotte Hein Hols, den met 'n franschen slag gepromoveerden, z'n natuurlijk gevoel in nageprate boekenfrases uitenden socialist, diens toekomstwerk ziet beginnen met 'n paar twijfelachtige, armzalige overwinninkjes op wat half-idiote slijpers - dan staat hij tegenover ‘Levensgang’'s personen als de patroon, die van achter 't loketje tot een slijper zei: - Hè kerel, ga 'n beetje opzij, je stinkt zoo uit je mond! - (II, 5). Hein Hols zou z'n patroon daarvoor ‘'n klap op z'n snuitwerk verkocht hebben’ - maar 't is de vraag of hij niet simpatieker, en billijker, gedaan had met den slijper te beduiden, dat zoo'n ademgebrek door eigen toedoen, door verbetering van digestie- en mondreinigingsfouten, veel te verhelpen valt.
Wat de techniek van ‘Levensgang’ aangaat, valt de groote individualiteit van den schrijver te bewonderen, en zijn krachtig deskriptief vermogen - zie vooral de wijze, waarop de IJ-kant- en Vondelparkobservaties in beeld zijn gebracht. Maar de toomelooze uitbundigheid, de uitspattende neiging om te veel te geven, de overvolheid van taalkracht verdrinken al te vaak in een draaikolkenden woordvloed de kern van de oorspronkelijke visie. Om die te projekteeren worden dikwijls zulke overstelpende massa's materiaal aangesleept en opgehoopt, dat de lezer er in verward raakt, er over struikelt, telkens even moet stilstaan, ademhalen, nog eens kalm overzien, en zeggen: wat wou ie me ook weer aan 't verstand brengen. De scherpte van weergeven, de duidelijkheid der projeksie gaan telkens verloren onder den stapel opgestuwd woordmateriaal. Het is tegenwoordig gebruikelijk onder zijn leerlingen, den meester Zola af te breken, nu zij genoeg van hem geleerd hebben - maar is er kloeker, massaler deskriptieve energie denkbaar, tevens zoo koel-klaar, zoo sober-enkelvoudig, dan de zijne? Vergeten we hier, om bij eigen schatten te blijven, ook het forsch-heldere beschrijvingsvermogen niet van een ander Hollander, die naast Querido genoemd mag worden: Van Eckeren.
Q. noemt de doorvoering van den technisch-idiomatischen faktor 'n kostbaar middel tot volledige weergeving der fijnste psichologische tipiek. Volkomen juist. Maar in ‘Levensgang’ is die doorvoering m.i. mislukt. Alleen een zuiver fonetische spelling zou er den grondslag van moeten vormen, en deze is immers onbereikbaar. Zooals de doorvoering nu is beproefd, is zij slechts een halve doorvoering. ‘Hoe kejje,’ ‘wat hattie’ - zeer juist; maar waarom dan ‘mensche,’ ‘vriendekijk,’ ‘Kognak’? Is dat idiomatisch? En waar de schrijver zelf neerschrijft wat hij te zeggen heeft, waarom ook dan niet den idiomatischen faktor ingevoerd ten opzichte van zijn eigen spreektaal? Waarlijk, de voorstellen van de ‘Vereniging tot vereenvoudiging’ zijn, zooal geen oplossing, toch een eerbiedwaardig hulpmiddel in deze materie.
IS. QUERIDO
En eindelijk ‘Levensgang’ als roman. Gegeven, inkleeding en uitwerking vrij simpel. De personen, de toestanden, de gebeurtenissen meest alle stokken voor teorie-vlaggen. 'n Massa dingen en menschen aangestipt, éven hun uitwerking begonnen, en dan weer losgelaten. Niet alles voldoende gemotiveerd, bv. de liefde van Eva voor Hein. Is er waarlijk geheele samensmelting denkbaar tusschen 't subtiel-gedistingeerde in Eva en 't sjofelonestetische in Hein? Blijkt voldoende van de onvermijdelijke pijn-botsing, die niet kan uitblijven tusschen een teer-mooie vrouwenziel en de, hier wel is waar meerendeels uiterlijke, onschoonheidssfeer, die het uit een achterbuurt half omhooggekropen mannenleven omringt? En het doodgaan van Eva - voldoende gemotiveerd uit romanbouwkunstig oogpunt?
Maar het geheel - het gloeiende, bruisende werk van een kerel met hartstocht en nobele overtuiging. En als zoodanig een werk om warm lief te hebben.
J. TERSTEEG.
| |
| |
| |
Een abnormale vrouw
Heinz Tovote, Im Liebesrausch. - Berlin, F. Fontane & Co. 15e Auflage.
DE ‘2e Auflage’ van ‘Im Liebesrausch’, dat, geschreven in 1889, nu zijn 15e beleeft, begon met een voorrede, waarin de schrijver de nieuwere letterkundige kunst in 't algemeen, en den roman in 't bizonder bestudeert. Enkele zijner uitspraken daarin zijn niet onbelangrijk, ook voor niet-Duitschers, hoewel Tovote zich hoofdzakelijk tot zijn landgenooten wendt. Want hij is een echt vaderlander; hij spreekt van de kunst die mede-arbeiden zal aan de ontwikkeling van zijn volk, en droomt van een ‘groszen deutschen sozialen Roman’!
Gedeeltelijk wordt Tovote's standpunt verklaard door zijn verwijzing naar een uitspraak van Edmond de Goncourt: ‘Le jour òu l'analyse cruelle que mon ami M. Zola, et peut-être moi-même avons apportée dans la peinture du bas de la société, sera reprise par un écrivain de talent, et employé à la reproduction des hommes et des femmes du monde, dans des milieux d'éducation et de distinction, - ce jour-là seulement, le classicisme et sa queue seront tués.’
Tovote zegt nadrukkelijk, dat hier de juiste richting wordt aangewezen, en dat hij zich tot taak heeft gesteld die te volgen. Te leeren volgen - want niemand ziet beter dan hij de moeilijkheden daaraan verbonden, te groot om door hem nu reeds volkomen overwonnen te kunnen worden. Ten eerste hij voelt zich te vast in zijn milieu, in zijn eigen, engere levens sfeer, en hij zelf gelooft niet dat hij ooit genoegzaam hiervan los zal kunnen worden. ‘Groszartige Problem-stellung und Massen-gestaltung müssen wir einem Kommenden überlassen, der nicht mehr mit der neuen Form zu ringen hat.’ Hij moet nog te veel kracht aanwenden bij 't zoeken naar den goeden nieuwen weg, welken hij meent dat hij en zijn tijdgenooten voor de duitsche Romankunst moeten banen; bovendien ziet hij de groote moeilijkheden die te overwinnen zijn bij realistisch-psychologische karakter-ontleding, waar 't het uiterlijk weinig gekleurde gezelschapsleven der hoogere kringen betreft; z.i. grooter dan die zich voordoen bij de schildering van het eenvoudiger, doorzichtiger en kleuriger leven van boeren en arbeiders.
Evenwel is met De Goncourt's uitspraak nog niet alles gezegd wat Tovote wil; 't bleek reeds uit zijn gewagen van een nieuwen vorm. En waar hij verder gaat en meer wil, schijnen mij zijn inzichten juist het belangrijkst.
Tovote gevoelt dat het naturalisme achter ons ligt, en dat wie met recht den naam van kunstenaar dragen wil, werk heeft te leveren dat bevordert wat hij noemt ‘die Ueberwindung des Naturalismus.’ Streeft hij naar verfijning van het realisme, toepassing van de realistische techniek op den nerveusen, overprikkelden weelde-mensch van dezen tijd, naar een ‘Realismus des Gefühls’ (een poging in deze richting heeft men te zien in ‘Im Liebesrausch’) - daarnaast zoekt hij den weg om te komen tot ‘der Poesie des Realismus,’ verlangt hij naar een inderdaad moderne poëzie in den roman, steunend op wat de nieuwe tijd heeft geleerd en veroverd, behoorend bij de nieuwe gevoelswereld der modernen. ‘Meinetwegen: - eine neue Romantik!’ Deze slotsom zegt meer dan veel omschrijving.
Wie geen nota had genomen van deze voorrede, moet zich bij een waardeering van Tovote's eersten roman vergissen. Want de pogingen van den schrijver - hij erkent het zelf - zijn soms geheel, soms gedeeltelijk mislukt, en de opgave, die hij zich had gesteld, is, naar zijn eigen oordeel, te zwaar gebleken. Maar voor hem, die door de voorrede is ingelicht, is 't niet moeilijk op vele bladzijden de teekenen te vinden van des schrijvers willen en pogen, en dit geeft aan het boek iets sympathieks, dat veel minderwaardigs doet vergeven, en waardoor de ‘15e Auflage’ wordt verklaard.
* * *
Wij verlangen, zegt Tovote o.a., de schildering van het normale, niet slechts van pathologische verschijnselen, die meer voor medici dan voor den kunst-begeerigen lezer schijnen beschreven te zijn. Dit is 't wellicht dat hem deed grijpen naar een zoo eenvoudig mogelijk geval, voor zijn eersten roman. Gewone menschen, gewone dingen, een tamelijk alledaagsche loop van gebeurtenissen. Dit goede inzicht, dat, niet uitsluitend de zielszieke - in de moderne litteratuur bij voorkeur behandeld - zich eigent tot uitbeelding in roman of novelle; dat evenzeer het normale en gezonde schoon is en beschrijvenswaard; dat de gewoonste dingen onder de handen van den dichter een onverwachte en nieuwe bekoring krijgen en zich als 't ware vernieuwen, zoo ze slechts zijn liefde hebben; - deze overtuiging spreekt hij uit op de eerste bladzijde van zijn boek, daartoe leenend de woorden van Ferdinand Brunetière: ‘Si banal que soit un sujet, si souvent qu'on l'ait traité, de quelques chefsd'oeuvre qu'il ait fourni la substance, il sera toujours neuf pour l'artiste qui prendra la peine de le revivre et de le repenser.’ - Deze roman, zegt Tovote dan ook, wil niet meer zijn dan een
| |
| |
moderne liefde-geschiedenis, een uitbeelding van gebeurtenissen, zooals die in elke groote stad honderdmaal voorkomen.
Maar hij heeft het gevoeld, hoe zwaar het is het normale belangwekkend te maken, hoe diep daartoe de blik van den kunstenaar en hoe schitterend zijn behandeling moet zijn. Inderdaad is Tovote niet getrouw gebleven aan zijn vooropzetting. Zijn hoofdfiguur (Lucie) is niet een normale, gezonde vrouw; en juist zij is het, die 't meest onze belangstelling wekt en gaande houdt (wat ook goed is, want zij is de hoofdfiguur); terwijl naast haar een veel normaler en gewoner mensch staat, (Herbert) voor wien de schrijver onze belangstelling lang niet in die mate heeft weten te wekken.
* * *
Lucie is het van nature tot verfijnde beschaving aangelegde kind uit het volk. Ze is buitengewoon teergevoelig en bezit een natuurlijke voornaamheid, die haar geschikt maakt tot het verkeeren in hoogere kringen.
De natuur laat haar niet koud en ze is een droomster. Zij kan zeggen: ‘Das Meer ist wie meine Seele - aber gewisse Menschen verstehen das nie.’
Doch naast dezen zegen rust ook een vloek op haar leven. Dat is haar hartstocht, haar zinnelijk begeeren, dat zich al te spoedig wekken en niet bedwingen laat; integendeel haar geheele wezen overmeestert, zóó volkomen, dat zelfs haar inderdaad groote liefde voor Herbert een val niet kan beletten: Alleen met Böhlau, den wellustigen bruut, verliest Lucie gansch haar bezinning en voelt zich machteloos; vergeefs worstelt afschuw met het begeeren. Dit blijkt sterker. En een duister en gruwelijk verleden, dat zij gemeend had te kunnen vergeten, en als dood beschouwen, heeft hiermede den kop opgestoken en is tusschen haar en Herbert gekomen.
Deze machteloosheid, en de droevige evenwichtsverstoring dientengevolge in Lucie's wezen, niet hersteld tot op het einde van het boek, had de schrijver juister en nauwkeuriger moeten geven, want hierin is het tragische van dit leven gelegen. Nu maakte deze scène van den hernieuwden val min of meer den indruk van iets overbodigs, althans iets bijkomstigs, maar waarvan de lezer toch vraagt: waarom en hoe dit zoo? Want het komt onverwacht en wordt niet genoegzaam verklaard. En toch noemt de schrijver zelf dezen val de quintessens van zijn boek - en terecht. Immers Tovote's bedoeling is geweest te geven een ziel, die na de eerste verontreiniging geen rust vindt en jammerlijk wordt voortgedreven door een hartstocht, machtiger dan de beste wil en veel liefde - totdat verreining en rust komen met het moederworden.
Ons zóó Lucie's leven en wezen volkomen te doen zien en verstaan is hem niet gelukt.
En nu wat compositie en taal-techniek betreft. Er zijn gegronde aanmerkingen te maken op de samenstelling van het boek.
Te lang blijft de lezer in onwetendheid aangaande Lucie's jeugd. We zien haar 't eerst in een loge van den schouwburg; zijn vervolgens getuigen van een souper met Herbert; wij volgen hen naar zijn huis, leven hun liefde-leven mee; zien haar vluchten uit zijn huis, waar zij gansch haar geluk achter laat; maar ze keert er in terug en wij reizen met hen naar Helgoland, om daar Böhlau, den ‘Weltenbummler’ te leeren kennen, die den demon in Lucie wakker roept; ze bezwijkt - maar nog altijd is niet genoegzaam verklaard, hoe alles is geworden zoo als 't nu is; haar verleden ligt niet voor ons open. Tot eindelijk, in het zevende hoofdstuk, d.w.z. op 't einde van het eerste deel, ons den zoo noodigen blik op haar vroeger leven, haar jeugd, eerst volkomen wordt gegund.
Evenzoo gaat het met een belangrijke gebeurtenis in Herbert's leven. Eenmaal namelijk heeft zich om hem een jong meisje vergiftigd, in zijn bijzijn; dat feit heeft op zijn bestaan grooten invloed gehad. Maar, hoewel herhaalde malen hierop wordt gezinspeeld, het uitvoerig verhaal ervan krijgen wij pas in Hoofdstuk XV, het vóór-laatste, waar het op vreemde wijze den gang van den roman naar het einde remt, zonder dat er reden bestaat, waarom het juist hier dient te worden ingelascht.
In zijn wijze van schrijven verheft Tovote zich lang niet altijd boven het middelmatige. Zijn taal is hier en daar hinderlijk conventioneel en vol gemeenplaatsen. Zoo zegt hij van Herbert, die na den dienst verlaten te hebben, zich heeft toegelegd op de studie van de politieke economie: ‘er war Officier gewesen, bis er den Degen mit der Feder vertauscht hatte.’ Hij laat Lucie in de oogen zien, ‘als wolle er auf dem Grunde ihrer Seele lesen.’ Als het bliksemt ‘droht der Himmel in Flammen auf zu gehn,’ etc. De gesprektoon, nu en dan goed gevat, wordt soms plotseling gezwollen en theatraal. Een voorbeeld: Herbert zegt, sprekend met Lucie over een onvergeetlijken dag, lang geleden met haar op Helgoland doorgebracht: ‘Ich fühlte mich Ihnen so nahe gerückt, als ich die wenigen Schritte hinter Ihnen stand und das Licht des Tages im Meere erlosch.’ - Bij de thuiskomst van hun huwelijksreis:
| |
| |
‘Jetzt sind wir zu Hause, du mein liebes, gutes Weib, in unserer Heimat, in der mit uns das Glück wohnen soll.’ Waarop zij: ‘Und die Liebe, die das Glück ist.’
* * *
Tovote zelf allerminst ziet in ‘Im Liebesrausch’ meer dan een jeugd-werk, en acht de bedoeling niet bereikt. Hij zeide het nog eens zes jaren, nadat de roman werd geschreven.
HEINZ TOVOTE
Ook is zijn standpunt veranderd:
‘Mir ist seinerzeit der Irrtum untergelaufen dasz wir für den illusionistischen Roman reif seien. Das ist nicht der Fall, und so habe ich mich es mir jetzt, nachdem ich in den vier zusammengehorigen Banden: Im Liebesrausch, Mutter, Frühlingssturm und Das Ende vom Liede das Kapittel moderner Liebestragodie hinreichend abgehandelt habe, zur Aufgabe gemacht, die objective Thatsachenschilderung einfachster socialer Verhaltnisse zu geben, trotz der warnenden Worte Goncourt's. Bedeutet es auch für mich litterarisch einen gewissen Rückschritt, so schrecke ich nicht davor zurück’, etc.
Intusschen blijft ‘Im Liebesrausch, der modernen Liebestragodie Erster Teil,’ een voor den oppervlakkigen beschouwer prettig te lezen boek. Wie den schrijver naar waarde wil schatten - en het zich ernstig afvragen wat de goede weg is; dit te blijven doen ondanks onverwacht en buitengewoon succes vooral, verdient toch wel eenige waardeering - die sla de lange voorrede, in 1890 geschreven, ook bij dezen druk gevoegd, niet over.
W.F. GOUWE.
|
|