Vlinders
Portretten van H.A.M. Roelants
EEN' schrijver die over een Uitgever schrijft, de heer Frans Netscher toonde het in zijn karakterschets inde
Hollandsche Revue van Juni 1900 - voegt de meest mogelijke bescheidenheid en de strengste objectiviteit. Na dit zeer merkwaardig opstel van den scherpen omlijner met
H.A.M. ROELANTS, 1901
geoefenden speurzin zal de aanstaande beschrijver van den heer Roelants, al bezat hij de strakke gewetensnauwheid van den heer Jan Willem Enschedé, moeite hebben een juister gelijkend portret van den Schiedamschen boekdrukkeruitgever te teekenen. Wanneer thans
Den Gulden Winckel zijne Uitgeversreeks opent met een ‘vieux de la vieille’ - zooals de heer Netscher den heer Roelants te recht noemt - kan de winckelier om drie redenen afzien van een portrettuur:
1o. omdat de photo van den heer Netscher in de rococolijst van de stad Schiedam - een met forschen beitel uitgestoken lijst - in elk boekliefhebbers brein leeft;
2o. omdat de heer Roelants geen plaatsing in een hal van beroemde Uitgevers meer behoeft, te minder nu hij zich zelf tijdens zijn leven in een Pantheon heeft geplaatst, dat klassiek bleek;
3o. omdat de heer Roelants, na al hetgeen er over hem als publisher werd gepubliceerd, nu wel genoeg van dergelijke publicaties zal gekregen hebben, om de loffelijke reden dat, niemand - of hij moest auteur zijn - nog na zijn zeventigjarig feest, wenscht bewierrookt te worden.
Boekdrukkers-Uitgevers - behalve wanneer het noodlot hen tevens tot makers stempelde - hebben practischer aanleg dan schrijvers. Zou men meenen dat zij enkel hartstocht kweeken voor het boek, zij wakkeren dien tevens voor het papier aan, waarop het gedrukt is.
En ik zou daarom niet weten hoe een boekdrukker-uitgever die een vijftigjarige vakgeschiedenis - histoire intime du livre - achter den rug heeft, waarin minstens honderdduizenden riemen papier zijne persen bedrukt hebben verlaten, zich zelf beter kon uitduiden dan als een ‘passionné de la livre’, gelijk de heer Roelants werkelijk in meergenoemd artikel van den heer Netscher deed. Maar in plaats dan van een portrettuur volge hier een dankbetuiging aan den Nestor onzer meestbekende Nederlandsche uitgevers voor zijne heuschheid, op het eerste verzoek gereed te staan een dienst te bewijzen aan een hem onbekenden collega in het uitgeversvak en een hem persoonlijk onbekenden scribent.
Weet wel, meneer Roelants, dat zulke spontane diensten in de wereld waar men de zaken zeer bedachtzaam pleegt te bezien, alvorens men zich waagt aan een beslissing, ten hoogste worden gewaardeerd door ieder schrijver, die als ik in de laatste 30 jaren tot eenige Nederlandsche Uitgevers in betrekking heb gestaan. Want ik kan er U eenigen, allen U bekend, noemen. François Bohn allereerst, de zwager van Nicolaas Beets, naast wien ik woonde en met wiens kinderen ik gespeeld heb; A.C. Kruseman, te wiens huize ik als knaap kwam; Piet en Jan Loosjes, die mijne eerste vertaling uitgaven; Tjomme Holkema met wien ik een ‘krans’ had, en den jongen G.L. Funke, den jongen Tadema, en den jongen P.A. Tiele die ik allen gekend heb op het kantoor van de Erven Bohn. Ja, door het goedgunstig bestel der Goden, die mij tot dusver voor de Nederlandsche Uitgeverswereld behielden, ben ik achtereenvolgens met nog een 20-tal Nederlandsche Uitgevers in aanraking gekomen, van wie ik alleen wil noemen den deftigen, ouden heer Van Nooten uit Schoonhoven, den eenvoudigen E.S.