Melati van Java over haren uitgever
HET zal zoowat een jaar of twintig geleden zijn dat ik van den heer Roelants het verzoek ontving een bijdrage te leveren voor zijn toen juist geheel gereorganiseerden ‘Huisvriend’.
Vroeger reeds had ik een paar kleinigheden geleverd aan ‘Het Toilet’, een modejournaal, dat onder redactie van mevrouw Zwaardemaker - Visscher bij Bakkenes in Amsterdam verscheen. Dit journaal was later in eigendom overgegaan aan den heer Roelants en deze schafte toen het literaire gedeelte af. Dit werd de aanleiding tot het plaatsen van eenige kleinere novellen in ‘De Huisvriend’.
Weinig dacht ik, voor het eerst het mooie zakelijke handschrift van den heer Roelants onder de oogen krijgende, dat dit briefje het begin zou worden eener voortdurende, aangename relatie tusschen hem en mij.
Reeds eenige romans had ik toen ter uitgave afgestaan aan den heer Gualth. Kolff, een oud vriend uit Indië van mijn vader.
Als 16-jarig meisje had ik reeds, zonder plan ze uit te geven, mijn hoofd en hart gelucht in een tamelijk onoogelijken hoop cahiers en losse bladen - het waren opstellen, verhalen, ontboezemingen, waarvan alleen mijn zusje de primeur had gehad en die vooral bestemd waren op een succès de larmes van haar kant - mijn goede vader had vrij wat meer op met die paperassen dan ik - en nadat er reeds eenige door tijdschriften van minderen rang tot zijn groote voldoening waren uitgegeven sprak hij persoonlijk met den heer Kolff over mijn neiging tot schrijven - en deze welwillend en vooral vol sympathie jegens alles wat uit Indië kwam, zeide:
‘Laat je dochter maar eens een grooten Indischen roman schrijven; dan zal ik mijn vriend Ten Brink om een voorrede vragen en hem dan uitgeven’. Ik zelf had mij den pseudoniem van Melati gekozen; hij vond het noodig er als een soort van van nog van Java bij te voegen, hetgeen ik tamelijk overbodig en leelijk vond, maar ik was veel te blijde dat de zoo bekende heer Kolff iets van mij wilde uitgeven en daar het toen nog al een zeldzaamheid was, dat vrouwen schreven, en ik nog bitter jong was, vond ik het veilig achter dat pseudoniem weg te schuilen en durfde er mij dus niet tegen verzetten. Ik geloof dat ik, ‘De Jonkvrouw van Groenerode’ in zes weken schreef; de menschen waren toen nog niet zoo veeleischend als nu, bovendien begon toen juist de campagne van Mina Kruseman c.s. voor de Vrouwenemancipatie, de ‘Jonkvrouw’ Eugenie de Lody was voor dien tijd tamelijk vooruitstrevend maar zij trad niet zoo bruusk op als die anderen. Hoe het ook zij, over het algemeen viel het succes mede, het werd in het Deensch en Duitsch vertaald en beleefde een 4den druk; nu volgden binnen eenige jaren nog een paar romans, die de heer Kolff geregeld uitgaf, totdat na zijn dood mijn werken ook op de veiling van zijn fonds werden verkocht. Aangezien ik mij het kopierecht had gereserveerd, kon ik met den heer Roelants, wiens flinke, ferme manier van handelen mij onder alle andere uitgevers het meest had aangetrokken, onderhandelen over de heruitgave dezer romans en over de uitgave der volgende.
H. A M. ROELANTS, 1874
Na dien tijd hebben wij samen gewerkt - hoe druk, dit weten hij en ik het best; het Rijk heeft een kapitaaltje aan postzegels verdiend door onze wisseling van drukproeven enz. Wij zijn menig jaartje ouder geworden, veel is er om ons veranderd; maar ik geloof zeker dat wij beiden nog altijd zeer tevreden zijn over onze wederzijdsche kennismaking. De heer Roelants is een goede zeventiger geworden en telkens verheug ik mij bij het ontvangen van zijn brieven hetzelfde krachtige pittige handje te zien van vóór ruim 20 jaar. Het is mij een bewijs voor zijn nog steeds onverzwakte geestelijke en lichamelijke vermogens en geeft mij de hoop dat wij nog lang mogen samenwerken op het gebied, ons beiden zoo lief.
MELATI VAN JAVA.