Een royaal uitgever
NAAR ik geloof dagteekent mijn bekendheid met den uitgever Roelants reeds van 1843. Hij had den Volksalmanak gekocht en zich gewend tot A.J. de Bull en mij, met verzoek gezamenlijk als redakteuren op te treden. Gene was, hoe jong ook, zeer populair en had zich te verheugen in veler sympathie als dichter, declamator en schrijver van kleine, korte schetsen uit het volksleven, eenvoudig maar vol leven en humor. Hij nam het Redakteurschap blijde aan. Ik volgde zijn voorbeeld. De eerste jaargang had succes, vooral door De Bull's keurige bijdragen.
‘Tout allait mieux dans le meilleur des mondes!’ Maar niet lang. Er ontstond verschil van opvatting tusschen beide redakteuren. Hoe de jonge uitgever ook trachtte twee heterogene elementen bijeen te houden en al zijn overredingskracht aanwendde, het mocht niet baten. En toch die kracht is steeds groot geweest. Daarvoor getuige het zeldzame feit, dat de eerste uitgever van mijn roman ‘Verzoend,’ twintig jaar later verschenen, hèm verzocht het op zijn jaarlijksche rondreis bij den Boekhandel aan te bieden, daar hij dàn van een goeden verkoop zeker was.
De derde jaargang van den Volksalmanak verscheen met vermelding van slechts één redakteur op het titelblad - dien van A.J. de Bull.
Ik ging mijn eigen weg. Mijn eerste proeven in 't episch genre verschenen bij J.C. Loman met wien ik zeer bekend was geworden en wiens Tijdschrift Nederland ik mee hielp redigeeren. Ik had toen beloofd een verhaal van eenigen omvang voor dat Tijdschrift te schrijven en was daarmeê bezig, toen mij een kaartje werd toegereikt met den mij bekend gebleven naam van H.A.M. Roelants, die, sedert ik hem het laatst zag, menig papieren kind de waereld had ingezonden en daarvan blijkbaar nogal plezier had gehad, want vroolijk kwam hij naar me toe, en vroeg, na de gewone begroetingen, of ik ook iets voor hem had. Mijn antwoord luidde ontkennend. ‘En’ - hij wees daarbij op het papier vóor mij, dat ik half beschreven had; ‘kan ik dat dan niet krijgen?’ ‘Dat's voor Nederland.’ ‘Welnu, geef 't mij als 't daarin is afgedrukt. Reserveer dus uw eigendomsrecht!’ Zoo geschiedde 't. 't Was ‘het Gezin van Baas van Ommeren.’ De roman heeft zijn weg gevonden, tot zelfs op het tooneel waar 't onder den titel van ‘Zege na Strijd’ een tijd lang volle zalen trok. Ik geloof zelfs dat Roelants er ook plezier van gehad heeft, daar er een derde druk van bleek noodig te zijn geweest.
Sedert dien tijd, want weldra was hij door onderhandschen koop eigenaar geworden van alles wat ik had geschreven, is hij mijn eenige uitgever geweest en heb ik hem eerst recht weten te waardeeren. Als een tweede D.A. Thieme en A.C. Kruseman wist hij met ‘letterconstenaars’ om te gaan. Was er sprake van honorarium dan vroeg hij wat hij daarvoor in zijn debet moest uittrekken. Aarzelend soms noemde ik dan een cijfer. ‘Te weinig!’ antwoordde hij wel eens. Maar ik achtte 't voldoende en de zaak was afgedaan.
H.A.M. ROELANTS, 1847
In zijn huiselijke verhoudingen heb ik hem slechts in de laatste tijden van meer nabij leeren kennen. Ik ontmoette hem, begeleid door eenige van zijn naaste betrekkingen, wien 't was aan te zien, hoe fier ze waren op het bezit van zulk een vader, en hoe gereed, om aan de hulde, hem door mij in het voorbericht van de pracht-uitgave van Sinjeur Semeyns gebracht in de woorden: ‘dat de kinderen mijner fantazie steeds een prettig en vriendelijk tehuis bij hem hadden,’ toe te voegen, dat, wat hèn betrof, die hulde nog maar aan een klein deel van de werkelijkheid uitdrukking gaf.
H.J. SCHIMMEL.
Bussum, Nov. 1901.