De groene linde. Jaargang 2(1906)– [tijdschrift] Groene Linde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 226] [p. 226] Apotheose. Voor mijn lieven vriend H.S. Wij hadden onder 't gaan het grootsch verleden Van Vlaanderen in liefdedrift bepraat; Den rijkdom van zijn oude, mooie steden, Zijn koene helden en hun gloriedaad, Zijn kunst, zijn vrijheidsdrang, zijn kwijnen later. Zoo naderden wij Vlaandrens schoonste stad Fn gingen door de Kruispoort links van 't water De vesten op langs 't smalle wegelpad Voorbij den molen die daar stond te droomen. Hier bleven wij, Brugge overschouwend, staan. De lucht was plots vol heerlijkheid gekomen Zoo lief in de avondrust dat 't nooit zal gaan Uit mijn herinnering. Heel teeder gloeide Hoog de onbewogen, purperroode lucht Waarop een oasis van wolkjes bloeide In gouden pracht, dat ik door 't zoet genucht, Dat al op eens opwelde in mij, de handen Te zamen vouwde, als hij die bidden wil - Verrukt om 't schoon der roze luchtwaranden. En in de pure hoogte rezen stil De vele kerken en de Halletoren Als reuzenbeelden van onstoorbren vree. Zacht klingelden - we konden 't nauwelijks hooren - De kloosterklokjes, die de vrome bee [pagina 227] [p. 227] Der nonnen begeleidden en hun weelde In Jezus' liefde uitzongen op de stad. Wij zagen, waar een kindergroepje speelde, Een rood, klein huisje staan, de bakermat Eens priester-dichters, dien de ontroerde lippen Met eerbied murmelen en 't vlaamsche hart Gedenkt in liefde, en lieten 't woord ontglippen: ‘Gezelle!’ Groot door poëzie en smart En heiligheid, riep hij de rijke landen Van 't Noordzeestrand niet uit den sluimerdood?... Lang staarden we op 't apotheose-branden: Wij waanden Brugge en Vlaandren schoon en groot. Gabriël Verborght. Vorige Volgende