‘Wees gegroet, Heilige Gommaar onze patroon!’ prevelde ze.
‘De vrede zij met u, Suster Anna, antwoordde de Sant en hij tord binnen.
't Was hem waarlijk eene lust hoe alles hier ordelijk was; op 't schouwken blonk de Kruise Lieve Heer en op eenen stoel daaronder lag 't roerelooze kantkussen met zijn ontelbre kloskens.
‘Suster, sprak toen Gommaar, spreek vrij uit uw verlangen en wensch uw innigste geluk.’
- ‘Ik lees alle zondagen, en de begeerte is nu uit mij gegaan, fezelde 't begijntje, maar 'k bid Ons Heer dat hij mij gunne den tijd de Heilige Moeder een kanten mantel te weven en mij daarna opneme in de zaligheid van zijnen Hemel.’
De Sant stelde zich recht voor heur en de hand omhoog sprak hij: ‘Zoo weze het, suster’ en hij ging zijnen weg voort allangs de Begijnevest. Aldus is het gebeurd dat Suster Anna nog drie jaren leefde, de Moeder Maagd een konstigen mantel schonk en afscheid nam van de stede met den hemelschen vrede over heur doode wezen.
Tusschen de hooge boomen trippelde een witte maagdeken, de lokken opgebonden met een lazuren lint ‘Wees gegroet, Heilige Gommaar onze patroon!’ lispelde het bedeesd.
‘- Ik zegen u lief kind, groette vriendelijk de Sant, en omdat ge zoo braaf zijt wensch nu ne keer vrij uw herteken uit’.
- O, jubelde 't meisken, als de zonne maar wil blijven schijnen tot de processie is uitgegaan!’ Heel den dag wapperde de zonne aan den hemel en nog nooit had men zulk heerlijk weer gezien.
Op eene bank aan den graszoom zat een bruine jongen droomend een witten anjer in den mond. Hij ook verkende