De groene linde. Jaargang 2(1906)– [tijdschrift] Groene Linde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 108] [p. 108] Verzen. Van mijn zoet verlangen. De blanke duiven van mijn zoet verlangen zacht-zweven, in een bevend witte vlucht, door blauwen boog van zomerlucht; en vliegen rechte lijn in lange rangen. O! witgewiekte zangen van mijn ziel die bevend door de luchte zwingen en lijzig, lijzig immer 't liedje zingen van trillende verlangen naar een ziel... Nu staat mijn lievling uit te staren in 't stille droomrig morgenland en ziet mijn blanke duiven varen. Ze dalen rond haar in het blonde zand en zonder einden komt, lijk liefdemaren, die witte duivenrij langs blauwen wand. W.G. Klokken. In de torenkamer, hol en stil, waar zomerlucht zwoel hangt te zweven, [pagina 109] [p. 109] is scheemrig en roezelend avondgeril fantastische schimmen aan 't weven. Want stil- weemoedig kwam nijgende dag ze met beeldlijk geluid behangen; 't is angstgekerm, een schetterlach of een heete zucht van verlangen. Midden die huiverige eenzaamheid, in de holle, hooge kamer, door de bloedige zonne ‘goe nacht’ gezeid, de klokken met klepel en hamer. De kleintjes, bollig en djentelijk, lentefrisch in hun sneeuwwitte rokjes, 't een vlak nevens 't ander, ordentelijk, zoo precies pas- gedoopte klokjes. De groote, plechtstatig, in sombere rij, aan balken vastgeklonken; als reuzenpaters, met bruin-bronzen pij, in boete neergezonken. De lauwe, loome zomerlucht besnaart ze met neuzlende stemmen; ze zijn nu met akelig weegezucht ondereen aan 't requiemmen. De kleintjes bibberen, met zoet genok hun teere klachtversetten; doch de groote schudden uit hunnen rok een sleep van doodenkoupletten. Omhoog schuift de maan haar zilvren rug en giet licht langs balken en stijlen. [pagina 110] [p. 110] Slagschaûwen op vloer en zoldering rekken, als zwarte wijlen. In de torenkamer, hol en stil, waar zomerlucht zoel hangt te zweven. heeft scheemrig en roezelend avondgeril schimmige beelden geweven. 16-1-06 Mechelen. Herman Baccaert. Winter. Geplooid in rijke vouwen Op heuvellanden spreidt De sneeuw zijn witte mantel In blanke eentonigheid. Er suizen van de boomen Geheime klachten neer, Als zagen ze weemoedig Op 't jonge leven neer. En trage- wiekend trekken De kranen, reizensmoe, Op recht- gelijnde reke Een grijzen einder toe. J.V.G. Vorige Volgende