de ruimte, en dat het bijgevolg voor hem steeds een stout bestaan is zich met zijn ongeëvenredigde middelen te wagen aan voorwerpen die van natuurwege dienen behandeld te worden door zijn kollega-met-hetpenseel. Doch hierop wil ik thans niet aandringen. Wat echter ontegensprekelijk een gebrek is in zijn roman, is het overdadig inlasschen van beschrijvingen die niet organisch opgenomen zijn door het geheel, en die in dat geheel niet kùnnen opgenomen worden, omdat zij z'n organisme zouden storen. Ze zijn doelloos, 't zijn parasieten.
Gedreven door natuurlijke neiging of misbruik makend van het gemak waarmee hij het doet of onder den dwang van die beide krachten tegelijk, zet zich Vermeersch aan 't beschrijven van alles wat hem daartoe 'n gunstige kans biedt: hoeken en kanten van Brugge bij maan-en bij zon, bij morgen- en noen- en avondbelichting, bij goed weer en slecht weer; kantwerksters in alle houdingen, zittend en staand en gaand, zwijgend en koffie-pratend en vooral kijvend; de kantkussens zelf, en de patronen en de blommen en de spelden en al wat tot den stiel behoort. Ik beweer niet dat het niet juist opgemerkt is of niet raak verwoord, maar veel van die beschrijvingen zijn geheel of ten deele ondoelmatig, staan buiten het logische plan, hebben weinig of geen betrekking met de wezenlijke kern. Ze zijn er zoo onnoodig en zoo te-veel als een derde arm, hoe volmaakt op-zich-zelf ook, voor den mensch. Daar is b.v. het tweede hoofdstuk van het 1e deel, waarin de gang van de werksters naar de koopvrouw verhaald wordt, dat met den roman: ‘Mannenwetten,’ geen uitstaans heeft en zonder letsel achterwege kon blijven. Of is Vermeersch mischien bezweken voor de bekoring om de kantwerksterswereld, die hij in Klosjes, Klosjes (zie Vlaanderen) al eens met zooveel geluk had beschreven, nu eens in al haar volledigheid af te handelen?
Men ga nu, om Gods wil, niet denken dat ik dit boek opzettelijk wil bedillen en kleineeren. Indien het geen merkwaardig werk was, zou ik zooveel inkt niet willen verspillen, om er de gebreken van aan te toonen. Het is 'n boek vol, weliswaar onverkwikkelijke, pijndoende, wellicht eenzijdige, maar toch ware, goed-geziene en goed-geteekende werkelijkheid, een boek met goede bedoelingen en wijze levens lessen, 'n boek dat eer doet aan de jonge kunst van Vlaanderen en van Vermeersch nog veel schoons laat verwachten.
J.D.C.