De groene linde. Jaargang 2(1906)– [tijdschrift] Groene Linde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 59] [p. 59] Caesarberg. Ik sta met vasten voet in stalen grond en groeien voel ik me in de wijde luchten, alleen! Mijn longen zwellen, breed-gezond in 't zoeven van de zware windenvluchten. Waai op nu! De aarde trilt van 't boomgeschok; hun kruinen gieren als gezweepte baren; mijn boezem zwoegt, mijn stem wil als een klok dreunend door de zilvren ijlte varen en zwaaien tot de zon een zegelied! Zie! al de heuv'len staan in stillen luister te blinken, heinde en ver, en in 't verschiet vult bruine schauw de dalen met haar duister. Hoe grootsch! Een ver getamp... wegstervend... uit! De witte wolken gaan hun vreedge gangen. Mijn oogen stralen en mijn hart ontsluit zijn poorten voor 't onstuimigste verlangen. ‘Thans moet ge worden mijne bruid, Natuur! Plooi op uw kleed en laat mij u aanschouwen! Kom, zeg mij in een zoen van vlam en vuur 't geheim bemanteld in uw heilige vouwen! Mijn lippen trillen, tot den kus bereid! Mijn heerlijk lief, open uw fulpen armen. 'k Heb u zoo lang bespied, zoo lang verbeid: Kom mijn slaapdronken ziel nu openwarmen!’ [pagina 60] [p. 60] . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Mijn lokken streelt ze in minnend liefgekoos; heur gouden klankensneeuw komt nederzijgen, Mijn hart wordt als een weekbedauwde roos!... ... Ik heb verstaan heur smarten... en heur zwijgen. Leuven, 28 November. Herman Baccaert. Vorige Volgende