| |
| |
| |
Aan wijlen Lodewijk Jozef Albrecht Bosjerez in den Heer ontslapen den 19 Februari 1901 uit taaie vriendschap gewijd.
Toen Hij nog leefde.
Nu ga de boot van mijn gevoelen varen
met zoeten spoed en treurig liefdezingen
naar mijnen vriend, wiens oogen treurig staren
of door zijn lijdenslucht geen zon wil dringen!
O, kon ik eens die zoete zonne wezen,
ik zou met volle bundels gulden stralen
n 't ruim met reuzenrapheid opgerezen
daar blinkend blij vol fierheid staan te pralen!
- Ik droom van zulke wonderschoone dingen:
ik wilde stil in Uwe blikken turen,
en, met de franjen die de sprei borduren
zacht spelend, mijnen zielezang u zingen; -
of starend op den vriend aan Jesus vragen, -
die toch wel Heiland heet voor alle kranken:
Genees hem, Heer, ik zal mijn blijde danken
als 't dampend wierookvat doen wiegewagen!
| |
Hoop.
Nu wil ik weer, aan U, mijn Albrecht, schrijven
wat wonne door mijn vriendenboezem vaart:
ik zie zoo vaak gedachten henendrijven
met stille zaligheid door mij bestaard!
| |
| |
Ik sta daar soms naar 't hemelruim te gluren,
als wolken 't zonnelicht bedekkend zijn,
en donkerte over 't Seminarie sturen...
een wijle en... 'k zie terug den zonneschijn.
Dan zegt men mij: ge droomt! - Och, is het droomen,
als ik aan U denk en 't gepeins we wiegt
dat als een wolk wel spoedig henenvliegt? -
Mijn lieve God, Gij laat de wolken vlieden,
en geeft de zon een rein azurenveld;
wanneer zult Gij mijn Vriend genezing bieden,
of stoort U niet mijn biddende geweld?
| |
Toen Hij dood was.
stampen door de ontdooiende aarde!
'k Ben vol weedom nu gedaan,
daar de dood den vriend niet spaarde
die mijn hart in 't zijn bewaarde!...
Is mijn hart nu meegestorven? -
'k Ben zoo koud en koortsig heden
en ik rille, want doorkorven
door de droefheid zijn mijn leden.
Dor en droevig ligt mijn ziel
door haar droefheid nu te varen,
lijk een schuite met den kiel
't onderst boven door woeste baren!
Laat me gaan om op te sporen
die te vroeg vertrokken is,
'k wil met hem: hij liep alleen verloren
in het land van dood en duisternis!...
Maar Hij ging naar licht en leven
waar hem Jesus zal ontvangen
| |
| |
om te zingen, eeuwig, zangen
Heer, het zal alzoo geschieden,
want ge moet voor lange lijden
eeuwig hem vergelding bieden.
| |
Herinnering.
Zijn bleeke vingers liet hij zacht
verwekken doodsch muziek,
en 't was, de kamer vol, de nare pracht
van eene zee met her- en wederklagen
van baren vol van treurig vragen
naar licht aldoor een duistere nacht.
Hij was die zee oneindig droef:
hij vroeg en kloeg naar licht en leven,
en toen hij zweeg, 't bleef stilte stom en stroef:
we konden - niemand kon hem antwoord geven.
Toen blonken mat zijn oogen,
die staarden vol met hopelooze tranen
waar krassende avondkraaien vlogen! -
De Moeder bracht nu licht;
hoe blijde blonk zijn aangezicht:
want 't licht der eeuwigheid verdrijft de stervensnachte!
| |
Doodsanctie.
Hij stapte met de kroon der jonge jaren
het blanke voorhoofd nog getooid:
de toekomst als een veld vol jonge korenaren
lag lokkend hem ontplooid.
| |
| |
En lijden heeft men dan voor hem gekneden,
en lijden wierd zijn daaglijksch brood
maar vol van mannenmoed, heeft hij zijn leed geleden,
Wij weenen, doch een troost is ons gebleven;
zijn ziel met maagdlijk rein gemoed
is door uw zuiver hart, o Jesus, opgeheven
ten blijden Maagdenstoet!
Kruis en kronen zag ik prijken
boven 't duurbaar vriendengraf.
Kronen moet hem in den hemel
Die op aarde 't kruis hem gaf.
|
|