De groene linde. Jaargang 1(1905)– [tijdschrift] Groene Linde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 179] [p. 179] In de kerk. Ciba me, Domine, pane lacrymarum et potum da mihi in lacrimis. Imit. Chr. I, xxii O mens... bekijk u, lach uw groot-zijn uit! Waar was uw sterkte, - waar uw vroom besluit Gans op te gaan in liefde en kunstgenieten? De boosheid viel op u. Uw aders lieten Lauw bloed doorzijpelen, 't monster plakte erop Zijn zuigers en het slurpte drop op drop. En duizelig waart ge reeds aan 't nederzijgen. Daar roept een stem. - 't Bewustzijn voel ik stijgen: - ‘Die boosheid weg!’ - Gerukt werd ze van 't lijf. - ‘Nu uit dit duister woud vol kwaad bedrijf!’ En vóór mij tasten bevend mijne handen, Mijn ogen puilen uit hun rode randen, En zien niets dan de donkere oneindigheid Die in de bomenkruinen openspreidt Haar mantel ruisend van geheimenissen. Zwak wankelbeende ik door de duisternissen... Daar voel 'k een huivring, die mij 't lijf doorsnelt En bibberen doet. Ben ik in 't wijde veld? De wilde wind vlijt zich op de aarde, en neder Zijgt zacht het blindend stof, en breder, breder Deint rondom mij de helle horizon En in het laaiend licht der witte zon Blijwiekend stijgt mijn zieleduif ten hogen. Nu lig ik in de kerke neergebogen, Alléén hier bij mijn grote God, alléén... De bevende avondstilte daalt beneen Van uit het hoog gewelf, en neder nijgen Ook hoop en liefde en doen mijn wroeging zwijgen, [pagina 180] [p. 180] En olie van geloof en stille vree Vloeit over 't bruisen van mijn driftenzee En glijdt ze glanzend glad. Een bundel stralen, Vol tinteling van robijnen en opalen, Zijgt uit het blauwrood venster neer, en laat, Alvoor hij op een grafzerk sterven gaat, Op 't voorhoofd van de dode Kristus glijden Een kus, die gloeit van vurig medelijden. Leo van Puyvelde. Vorige Volgende