- 't Is schoone, deed ze bewonderend en ze draaide het in haar handen; - wat zal de knape zeggen? ze zullen jaloersch zijn! Gauw nu, we moeten voortdoen. Spoorke, t'avond moet ge 't eens opzetten, als ze thuis komen.
- 'K en doe, zeg het niet, Matje, ze zullen lachen!
En Matje loech het eerst en lijvelijk.
De meid kwam thuis en Lientje ook en de boever en de knape en elk haastte zich om zijn zondagsche kleeren uit te doen en aan 't werk te gaan.
Onder schuifelen en zingen en raadde niemand 't geen Spoore en Matje wisten en geheim hielden. Maar als de bezigheid voorbij was en ze buiten onder de linden bij tafel zaten en den avondkost verorberden, riep Matje luide:
- Gasten, g'en weet niets, gulder; hebt ge Spoorke al gezien en zijn nieuw hoedje? Hij heeft een hoedje gekocht!
- Een hoedje! riepen ze allemaal. Een hoedje, Spoorke! En de boerin ook keek ongeloovig naar het koeierken. De jongen wist niet waar kijken, verlegen hoe ze 't zouden opnemen, loech hij stilletjes en hij stond op en ging tot bij de boerin.
- Daar, Vrouwe, is mijn frank weer, houd hem tot zondag als ik naar huis ga.
- Haal het ne keer. Haal het hoedje dat we 't zien!
Hij wipte weg met een flikkersprong, blij als een smouterke en seffens was hij er bij en 't stond nu los en achteruit op zijn witten vlaskop. Fons, de zoon, en de boever wilden 't hem afnemen en bepootelen maar de boerin verbood het.
- Hier jongske; ja, waarlijk, 't is een hoedje! o, Gij blindersche kapoen! De dochters ook moesten het zien en betasten. Ze mieken het trensje los, onderzochten het zijden lint en het lederen omslag al den binnenkant en het merk in gouden letters dat in de kobbe geprent stond. Nu moest hij het opzetten en hem ronddraaien achter en vooren. Ze loechen en de meisjes palulden den jongen en dreelden hem en zegden al wat ze wisten om hem preusch te maken. Als de