Den Iersen dichter Aubry de Vere ‘prijst P. het hoogst, als hij hem zijn Old Irish Lays hoort zingen, waarin bijwijlen de legende tot epos wordt. Hier viert de Vere's scheppende kracht haar grootste triomfen. Hier vooral staat hij als objectief dichter boven zijn stof, ordenend en schikkend, uitbeeldend, en toch - al treedt zijn persoonlijkheid geheel op den achtergrond - bezielend tot het levenlooze leven krijgt, tot de natuur bloeit en geurt, tot uit ver vervlogen tijden gestalten tot ons naderen van vleesch en bloed als wij, voelend, denkend, handelend, minnend en hatend als wij, en toch niet gelijk aan ons, toch levend in hooger sfeer, in reiner lucht. Eene breede kloof scheidt ons van het land waar zij leven, toch begrijpen wij hen. Uit dichterlijken geest geboren, zijn zij onstoffelijker dan wij en envenwel menschen der aarde; niet alledaagsch, toch door en door waar’.
-‘Waarlijk, de verschijning van Verwey's boek (Leven van Potgieter) is een gelukkige gebeurtenis. Juist en vooral, doordat Verwey dit Leven schreef, blijkt, dat in Potgieter's werk de duurzame levenskracht woont, eigen aan alle echte kunst, die ze een bestaan verzekert door wisselende inzichten en modes heen. Ieder voorname periode in de kunstontwikkeling moge in haar leuze een of meer factoren tot het ontstaan van artistiek werk als de eerste, ja de eenigste uitroepen: onafhankelijk van scholen bestaat het echte talent, dat wel den invloed van zijn tijd ondergaat, maar door het warre struikgewas van leer en leuzen toch uit eigen vermogen weet door te dringen tot de heldere bron des levens. De groote meesterwerken uit verschillende tijden staan naast elkaar in het nauwe verband, dat alle echte kunst samenvoegt, als het stralende bewijs, dat de schoonheid alle scholen overleeft.
We kunnen niet dan winnen bij de breedste opvatting. Waar we het echte zoeken, kan tijd of school ons onverschillig zijn. Zoo is 't ons om 't even, tot welke school of tot welken kring Potgieter behoorde, wij, die in hem zien een waarachtig dichter, een hard werker, een diep en gezond voelend kunstenaar, die in de dagen der beweging als in de rust zijner eenzaamheid na 1865, met onvermoeide kracht bleef werken, en in zijn arbeid een rijken schat naliet.’
Dit Beschouwingen-boek neemt met eer zijn plaats in naast Poelhekke's andere pennekinderen: Modernen en Het Land der Zon.
j.d.c.